Ik heb mijn moeder altijd als mijn grote voorbeeld gezien. Vroeger als klein kind vond ik het heel erg als mijn moeder ergens boos over was. Het maakte dan niet uit of ze boos was op mijn vader, een slechte dag had gehad op werk of dat ik iets niet had opgeruimd. Boos is boos en dat lag aan mij. Dat was al toen ik heel erg jong was. Ik maakte het haar altijd naar de zin en ging ruzies uit de weg. Onze band was, misschien mede daardoor, ook erg goed. Ik kon het met mijn moeder overal over hebben. Wanneer ik ergens mee zat zag ze dat ook gelijk en greep hierop in, dat vond ik altijd heel fijn.
Toen ik in de eerste klas van de middelbare school zat ging zij naar Brazilië toe met mijn oma een paar weken, omdat mijn overgroot oma daar woont. Ik miste mijn moeder, maar ik zei dit tegen niemand. Dit heb ik op dit moment ook niet zo gevoeld maar later in een gedichtenbundel die we in die tijd moesten maken voor Nederlands kan ik dit terug lezen door allemaal verdrietige gedichten die ik had geschreven.
In de tijd van mijn eetstoornis veranderde de rol van mijn moeder. Mijn eetstoornis kon namelijk niet voldoen aan de eisen die ik stelde in de band met mijn moeder. Het ergste vond ik namelijk als ze boos op mij was, en dat werd ze als ik niet at. Mijn moeder wist al vrij snel dat het niet helemaal lekker zat met eten omdat mijn tante hier bij een familiedag iets over had gezegd. Het was haar opgevallen dat ik was afgevallen. Mijn ouders trokken gelijk aan de bel maar ik had zelf nog niet door wat er met mij aan de hand was en ontkende alles.
Ik wilde graag eten als mijn moeder dit zei, maar mijn eetstoornis wilde dit niet. In het begin liep dit uit op ruzies, iets wat ik vreselijk vond. Als reactie op de ruzies ging ik laten zien dat ik het wel kon, heel goed eten (‘kijk dan mam, ik eet dit helemaal op!). Dit hield ik echter niet lang vol en langzamerhand vond ik manieren om mijn moeder te laten denken dat het goed ging zonder dat het echt goed ging. Ik at op momenten dat mijn moeder erbij was maar daarbuiten loog ik over wat ik at en zo viel ik af. Het ging steeds met fases, ik wilde namelijk niet liegen.
Ik hou helemaal niet van liegen en vroeger toen ik klein was kon ik al niet slapen als ik stiekem bij de supermarkt een extra product in het wagentje had gedaan omdat we dan een extra flippo kregen, laat staan weken lang liegen over mijn gewicht, het eten en het bewegen. Dus telkens na een tijdje van liegen kwam mijn moeder erachter, dan was ze verdrietig en beloofde ik het niet meer te doen. Ik deed een paar dagen heel hard mijn best en daarna begon het liegen weer opnieuw. Het zien van een huilende moeder vond ik vreselijk waardoor ik juist meer ging liegen, ik durfde niet eerlijk te zijn, ik wilde mijn moeder geen pijn doen maar ik kon ook niet doen wat zij van mij vroeg.
Toen het op een gegeven moment heel slecht ging met mij moest ik naar het ziekenhuis. Ik dacht, nu is het klaar. Op dat moment moest ik eerlijk zijn, alles eruit gooien want iedereen zag dat het niet goed ging. Het voelde zo fijn om eerlijk te zijn. Eerlijk zijn voelde als een stapje dichter bij herstel. Vanaf dat moment beloofde ik eerlijk te zijn, hoe eng ook, de pijn die ik ze deed met liegen was tien keer erger. Ik moest en zou beter worden en ieder leugentje was een stapje daar vanaf. Dit resulteerde in dat ik weer kon praten met mijn moeder, praten over wat het met mij deed. Ze was ontzettend lief. In het begin wist ze niet wat ze ermee moest.
Ze wist niet hoe ze moest reageren en kon alleen maar een arm om mij heen slaan en met mij mee huilen. Langzaamaan leerde ze mijn anorexia ook kennen, welke ik het liefste voor mijn moeder verborgen had gehouden. Ik wilde ook niet dat ze het gevoel kreeg dat ze gefaald had in de opvoeding. Ze leerde met mij mee trucjes te bedenken hoe ik met die nare gedachten kon omgaan en wat ik er tegen kon doen. Als ik even niet meer kon relativeren, deed zij dat voor mij. En zo leerde wij elkaar. En bleef mijn motivatie. Voordat ik naar de kliniek ging kreeg ik van haar een kaartje met een gedicht op de voorkant:
Als ik niet bang was
zou ik het durven
Als ik het zou durven
zou ik slagen
Als ik zou slagen
zou ik het kunnen
Als ik het zou kunnen
zou ik het willen
Als ik het zou willen
zou ik het kunnen.
Als ik het zou kunnen
zou ik slagen.
Als ik zou slagen
zou ik het durven.
Als ik het zou durven
dan was ik niet bang.
Deze kaart was heel belangrijk voor mij en maakte dat ik het aandurfde.
Vanaf het begin dat ik werd opgenomen wilde ik ervoor gaan en zo ben ik in een stijgende lijn mijn herstel aangegaan. Zowel mijn moeder als ik moesten wennen aan de stappen die ik zette. Op een gegeven moment mocht ik weer gaan fietsen en ik kon hiervoor de verantwoordelijkheid goed zelf dragen. Iets wat ik voor mijn opname totaal niet kon en mijn moeder moest dan telkens zeggen: ‘niet omfietsen’ of ‘je hebt vandaag al gefietst, ik breng je nu met de auto’. Geleidelijk liet ze dit los en moest ik wennen aan dat ik het nu écht zelf moest beslissen.
In het begin vond ik dit heel onwennig en was ik telkens aan het zoeken naar signalen waarbij ik zou merken dat iets wel of niet goed ging. Dit had ook tijd nodig. In deze tijd leerde ik mij ook meer op een gezonde manier afzetten tegen mijn moeder. Ik maakte ruzie, deed mijn eigen ding en merkte dat ondanks dat we af en toe ruzie hadden onze band hierdoor niet veranderde. Ook mijn ideeën over bijvoorbeeld een reis maken of op kamers gaan waren niet langer gekleurd door haar mening. De band tussen mij en mijn moeder is nog steeds erg goed, alleen nu ook een stuk gezonder dan vroeger. Zowel mijn moeder als ik hebben veel geleerd in deze periode, over onszelf, elkaar en onze relatie.
Maandag 14 september is er een speciale chat voor ouders, waarbij Lotte en haar moeder aanwezig zijn.
Hoe is jouw band (veranderd) met je moeder?
Geef een reactie