Zeven uur ‘s ochtends. De wekker gaat. Ik word wakker uit een diepe, droomloze slaap en het voelt alsof ik uit een zwart gat gezogen wordt. Heel even voel ik me oké, maar binnen een nanoseconde komt er een zwaar, hopeloos gevoel over me heen wanneer ik me realiseer dat het tijd is om op te staan. “Nee” is mijn eerste gedachte. “Nee, ik wil niet vandaag”. Ik heb een depressie…
Tien over zeven. Ik lig nog steeds in bed. “Sta op dan” zeg ik tegen mezelf. Het lukt niet, ik kan het niet. Mijn lichaam voelt aan als een baksteen. “Ik wil niet”, denk ik, “waarom zou ik?” Het is heel simpel eigenlijk, ik moet me gewoon op de één of andere manier naar de douche begeven, mijn haar wassen, mezelf aankleden en naar school gaan. Het lijkt een onmogelijke opgave.
Kwart over zeven. “Sta op dan, anders kom je te laat”, spreek ik mezelf toe. “Je kunt het”, moedig ik mezelf nog zachtjes aan. “Prima dan, whatever”, denk ik en ik duw de dekens van me af, maar wanneer ik me bedenk wat ik allemaal moet gaan doen die dag, zakt de moed me direct in de schoenen. Het is eigenlijk een hele normale schooldag, maar ik zie het mezelf niet doen. ‘Helemaal daarheen gaan’, ‘normaal doen’ en ‘allemaal dingen eten’, zijn de onmogelijke opgaven die in mijn hoofd rondspoken.
Tien voor half acht. “Mens, ga gewoon douchen“, zegt de strenge stem die mijn gedrag nu duidelijk beu lijkt te worden. Ik weet niet precies hoe, maar uiteindelijk lukt het me toch om echt die douche in te stappen. Ik merk hoe pijn alles doet en hoe zwaar mijn lichaam aanvoelt. Ik heb totaal geen energie en hang lusteloos onder de straal. Ik kan alleen maar denken aan de horror van de dag die me te wachten staat. Ik heb geen idee hoe ik het nu weer moet gaan klaarspelen, hoe ik de dag nu weer moet gaan doorkomen. “Ik meld me gewoon ziek vandaag”, “ik ga gewoon niet”, “bekijk het maar”, denk ik.
Vijf over half acht. “Je gaat gewoon naar school vandaag”, commandeert de strenge, ongeduldige stem. “Gisteren kon je het ook gewoon, dus vandaag ga je ook”. Rationeel gezien weet ik dat ik de dag best ga overleven en het waarschijnlijk allemaal wel mee gaat vallen als ik eenmaal op school ben, maar ik voel het niet.
Kwart voor acht. “Ik wil dit niet”, zeg ik terwijl de tranen prikken achter mijn ogen. Ik wil met rust gelaten worden, verdwijnen, me verstoppen en in het niets opgaan. Het wordt later en later en ik moet nu echt opschieten als ik niet te laat wil komen op school. Niet naar school gaan is geen optie, ik heb namelijk al zo veel lessen gemist dat ik vrees dat ik mijn vakken anders niet ga halen.
Acht uur. Op de één of andere manier is het me gelukt om mijn spullen te pakken en op de fiets te springen. Tijdens het fietsen wil ik maar één ding, namelijk omdraaien en zo snel mogelijk weer terug mijn bed in kruipen. Toch blijf ik stug doorfietsen naar school. “Gewoon blik op oneindig en gaan”, hoor ik mezelf denken.
Tien over acht. Ik moet wachten bij een druk kruispunt. De auto’s razen voorbij met zeventig kilometer per uur. “Wat als ik nu gewoon eens de weg op fiets”, vraag ik me af, “zou ik dan worden aangereden?”. Ik zie het bloederige tafereel al helemaal voor me en bedenk me “dat ik dan in ieder geval niet naar school hoef vandaag”. Ik schrik enorm van deze gedachte en probeer snel aan iets positiefs te denken. Natuurlijk fiets ik niet zomaar de weg op, “doe normaal zeg”.
Half negen. Ik parkeer mijn fiets in het fietsenrek. “je kan nu nog weg”, gaat er door mijn hoofd heen, “laatse kans om terug naar huis te gaan”. Het lukt me om deze gedachten te negeren, het schoolgebouw binnen te gaan en naar het juiste klaslokaal te lopen. Ik zie een groepje studiegenootjes gezellig kletsen in de gang en besluit om er maar een beetje bij te gaan staan. Nog één keer spreek ik mezelf streng toe; “normaal doen nu, niet zo moeilijk doen”. Ik wil huilen, schreeuwen, dit niet meer voelen, ik kan niet meer, ik ben zo moe.
“Goedemorgen allemaal!”, zeg ik opgewekt en lachend. “Alles goed met jullie?”
Geef een reactie