Zolang mijn herinneringen teruggaan was er bij ons gedoe over eten. Ik ben een vrouw en enig kind. Mijn ouders zijn overleden en ik heb weinig familie. Mijn jeugd was verre van prettig. Mijn moeder had erg losse handen en voeten en ranselde en schopte er op los. Zomaar, om niets. Dat heeft ze volgehouden totdat ik ongeveer 17 jaar was en ik op mezelf ging wonen. Huilen mocht ik niet. Ja, het mocht wel, maar dan was de beloning dat ik klappen kreeg. Dus je slikt je tranen in. Het gevolg is dat ik niet meer kan huilen. Nergens om. Wel van binnen. Maar die tranen ziet niemand.
Het waren niet alleen lichamelijke mishandelingen. De geestelijke waren net zo groot. Vernederingen, kleineren, uitschelden voor stommerik enzovoorts in het bijzijn van anderen. Altijd op me lopen vitten: knipper niet zo vaak met je ogen, zit niet aan je nagels te pulken, wiebel niet met je benen, adem door je neus; ik kan nog meer voorbeelden noemen. Overal blauwe plekken, die verdoezeld werden door kleding: blouses en truien met lange mouwen, zolang mogelijk in het jaar maillots dragen, niet naar het strand en een badpak aan enzovoorts. Gevolg is geweest dat bij mij de angst in toenemende mate regeerde.
Angst en onzekerheid, altijd moest ik op mijn hoede zijn op welke manier mijn moeder zou reageren. Er zijn heel wat keren geweest dat ik in bed kwam te liggen zonder dat ik de traptreden nauwelijks had gevoeld. En toch nog mijn avondgebedje op moeten zeggen…… Er was niets bespreekbaar. Zeker niet als het lichamelijke zaken betrof. TABOE. Stelde ik vragen, dan werd met een klap mijn mond gesnoerd. Wilde ik iets vertellen over wat ik op school had meegemaakt, ook dan werd mijn mond met een klap gesnoerd.
Wat zich binnen de vier muren van ons huis afspeelde werd niet naar buiten gebracht. Wat zich buiten die vier muren afspeelde mocht ik niet vertellen. Ik ging graag naar school en was een goede leerling. Mensen die mij als kind gekend hebben zeggen steeds dat ik altijd heel vrolijk was en mijn moeder zo’n lieve vrouw. Dat laatste voor de buitenwereld, ja. En mijn vader? Die was niet tegen haar opgewassen, maar hij nam mij wel altijd zo veel mogelijk in bescherming. Over mijn jeugd ga ik verder niet uitweiden. Daar valt heel, heel veel meer over te vertellen. Ik kon er met niemand over praten. Ik zou niet weten met wie. Familie was ook een-ver-van-mijn-bed show, een dokter kwam er niet in en gingen we nooit naar toe, kennissen (ik betwijfel of we die hadden) kwamen bij ons niet over de vloer en ik durfde ook niets naar buiten te rennen, want dat mocht niet. Op een gegeven moment weet je niet beter. Je groeit op in zo’n situatie en voor mij was het eigenlijk normaal.
Bedenk wel dat ik het nu heb over de jaren ’50/’60. Veel gesloten gemeenschappen en streng gelovig. Dat laatste was ook bij ons het geval. Op zondag 3x ter kerke en door de week bij iedere maaltijd bidden, danken en bijbellezen. Elke maaltijd bracht een hoop gedoe met zich mee. Mijn moeder kon niets anders dan tijdens de maaltijden mopperen op de kwaliteit van het voedsel en de maaltijden namen uren in beslag. Normaal gesproken kreeg je meer als je honger had en hoefde je minder te eten als je weinig trek had. Bij ons was dat anders. Per maaltijd namelijk een standaard hoeveelheid. Ontbijt: 3 boterhammen (zelf gesneden = heel dik), middageten (2 volle borden + soep + pap), avondeten (4 boterhammen). Alles MOEST op gegeten. Zo niet, dan stond het de volgende maaltijd erbij. Bij het avondeten stond er dus nog een koude prak middageten! Was dat binnen een uur niet op dan was het een kwestie van: neus dichtknijpen en werd het letterlijk door m’n strot geduwd.
De manier waarop de maaltijden werden klaargemaakt zal ik niet in detail beschrijven, maar ik vraag me nog steeds af hoe ik er ooit iets van naar binnen heb kunnen krijgen. Ik weet niet of jullie weleens groente met maïzena hebben aangemaakt? Dat ging bij ons overal overheen. Ook over het vlees en de aardappelen! Het effect van dit alles was eigenlijk één ding: Ik hield mijn mond dicht. Dicht om te eten en dicht om niet meer te praten. Dat laatste met niemand. Door eten te weigeren werden de mishandelingen uiteraard nog groter. Eindelijk kon ik op kamers (in Den Haag in verband met mijn opleiding op de sportacademie) en daar kwam ik met totaal andere milieus in aanraking waar op een heel andere manier met voedsel werd omgesprongen.
Ik kwam met voedsel in aanraking wat ik totaal niet kende, zoals nasi, macaroni, maar ook echte Hollandse stamppot, bietjes met uitjes en strookjes witlof-uit-de-oven-met-ham-en-kaassaus. Mijn hospita kon heel lekker koken en ik liet het me goed smaken. Op dat moment was mijn eetstoornis echter al in volle hevigheid losgebrand. Ik was al aan het afvallen, omdat ik enorm last had van mijn borsten, die erg zwaar waren en pijn deden bij het sporten. Ik wilde mijn ongesteldheid kwijt raken. Heel lastig, vooral bij het zwemmen. Verder vond ik mijn lijf prima.
Ik had een goed gespierd en afgetraind lijf. Helaas maakte mijn turndocent een wel heel ongelukkige opmerking door me te adviseren af te gaan vallen, omdat ik voor sommige oefeningen eigenlijk te zwaar was. Dat deed me besluiten om inderdaad niet meer eten. Het ging lange tijd ‘goed’ totdat ik een boekje las over een meisje dat was opgenomen vanwege anorexia. Wist ik veel wat dat was. Dat prikkelde mijn nieuwsgierigheid om vervolgens tot de conclusie te komen dat ik dat wel eens ‘onder de leden’ zou kunnen hebben. Nee, ik had er nog steeds met niemand over gesproken. Zwijgen. Vooral zwijgen. Ik dachr dat ik de enige was en ik schaamde me kapot dat ik iets had.
In dat boekje las ik nog iets: als je je volvrat en daarna je vingers in je keel stak, kon je alles weer terugspugen. En dus: eten maar! En toen was het hek van de dam. Hele supermarkten heb ik ingeslagen. Liefst 2x per dag boodschappen doen en met karren vol eten thuiskomen. Opruimen deed ik niks meer. De kasten en de berging puilden uit en op de vloer lag alleen maar voedsel. Eén logeerkamertje lag vol voedsel. Ik kreeg lang niet alles in de koelkast. Van één artikel liefst tien tegelijk….. mijn dagen werden gevuld met eten, kotsen, kort slaapje en het slikken van allerlei middelen om te laxeren.
Ik was inmiddels afgekeurd en had dus hele dagen alle tijd om mijn dagen door te brengen………. Eén van de gevolgen was ook dat het toilet voortdurend verstopt zat. Mijn ouders zagen het aan, maar zeiden niets. Mijn collega’s zagen het, maar zwegen. Hetzelfde was het geval bij mijn vriendinnen. Hulp zoeken was er nog steeds niet bij. Ik zou niet geweten hebben bij wie. Om een heel lang verhaal kort te maken. Pas 12 jaar geleden ben ik hulp gaan zoeken. Eerst bij de huisarts die me na een lang gesprek adviseerde contact op te nemen met Emergis. Dat ging niet al te makkelijk vanuit mijn kant en ik haakte al snel af.
Na enige tijd besloot ik toch door te zetten en nu gaat het goed. Denk nou niet bij het woord “goed” dat ik van mijn eetstoornis af ben. Nee. En dat zal ik ook niet meer komen. Maar het is me wel gelukt om een manier van leven te vinden, waar ik vrede mee heb. De ambulante begeleiding in Emergis blijft. Die heb ik hard nodig. Omdat ik het verstoppertje spelen, het gelieg en bedrieg meer dan beu was heb ik ongeveer twee jaar geleden besloten om mijn verhaal heel voorzichtig aan kennissen en collega’s te vertellen. Ongeloof, onbegrip. Maar ik zet door. Nee, je geneest niet altijd van een eetstoornis. Je gaat er ook niet altijd aan dood. En het is niet uitsluitend anorexia. Er zijn vele vormen van eetstoornissen en elk heeft zijn eigen verhaal.
Niet iedereen is graatmager. Het kan heel jong en heel oud overkomen. Je kan het je hele leven hebben en je kan zowel een man als een vrouw zijn. De oorzaken kunnen net zo verschillend zijn als de eetstoornissen. Heel vaak heeft het niets te maken met een schoonheidsideaal. Dat blijkt uit mijn verhaal waar ik heel graag nog heel veel aan toe zou willen voegen.
Wat ik er aan overgehouden heb zijn angst voor handen: in iedere hand die naar me uitgestoken wordt zie ik een naderende klap, angst voor aanraking, lichamelijk contact. Geen knuffels, innige omhelzingen of zoenen. Dat associeer ik ogenblikkelijk met klappen. Want dat deed mijn moeder dan: doen alsof ik een zoen kreeg, maar ik kreeg een klap. Angst ook voor ruimtes met veel mensen. Ik zal direct kijken waar deuren en nooduitgangen zijn. En een enorme afkeer van voedsel. Enorme winst die is behaald is dat ik van acht eetbuien per dag naar twee terug heb kunnen gaan. Nog steeds twee te veel. Mijn vinger in mijn keel steken is al lang niet meer nodig. Mijn maag is er automatisch op ingesteld om alles er weer uit te kieperen. Boven de wc hangen en dan komt het vanzelf. De laxeertabletten zijn ook de deur uit. Allemaal. Van heel veel pilletjes + vochtafdrijvers + vezeltabletten +….+…….+…..per dag naar nul. Dat waren ook kasten vol.
Blijvende schade hebben mijn darmen zeker opgelopen om over de schade aan de rest van mijn lijf maar niet te spreken. Ik kom weer onder de mensen. Ik ben vrolijker. Ik durf over mijn eetstoornis te praten. Maar ik trek me nog steeds terug in mijn cocon. En dat moet ik zien te voorkomen. Ik ben nog steeds ontevreden over mijn lijf. Dat is niet zoals ik wil, maar dat is helemaal mijn eigen schuld. Ik heb vaak rondgelopen met zelfmoordplannen. Waarom dat niet gedaan? Omdat noch ikzelf, noch wie dan ook daar iets mee opgeschoten zou zijn. De achterban zou bovendien met een groot vraagteken blijven zitten.
Het belangrijkste voor mij om te kiezen voor het leven is het volgende: Ik zie de eetstoornis als een wurgslang. Een wurgslang die al heel veel slachtoffers heeft gemaakt. Ik vertik het om ook één van die slachtoffers te worden. Ik wil laten zien dat die rotslang niet altijd het laatste woord heeft. Het is een loodzware strijd, het is oorlog, 24 uur per dag. Maar het is de moeite waard. Ik ben een rasechte zeeuwse. De wapenspreuk van Zeeland is “LUCTOR ET EMERGO” (ik worstel en kom boven). Ik werk er hard aan om steeds langer boven te blijven en dat gaat steeds beter. Het is ook niet zo dat jij een eetstoornis hebt, maar dat die eetstoornis jou heeft, om van je omgeving nog maar tw zwijgen…
Geef een reactie