Ik lag in bed, al een tijdje. Buiten hoorde ik gerommel. Het café tegenover mijn huis gaat sluiten. Het is 3 uur geweest. Ik heb nog niet geslapen, ook al ben ik zo moe. Mijn hoofd kan niet meer, maar wil ook niet stoppen met malen. De wereld rust, maar ik kan de slaap niet vatten.
Ik was genezen, had geen eetstoornis meer. Ik was geheeld, niet meer ziek. Ik kon weer dingen, deed weer dingen. Had plezier. Genoot van het leven. Het gaat goed, maar ik wilde dood. Ik was bang voor de terugval, wanneer zou het weer misgaan? Bang voor het verdriet dat ik nu achter me liet. Bang voor het dal waar ik uit was geklommen, maar zo weer in kon vallen. Bang voor het leven, dat mijn toekomst was.
Ik ben het niet waard om gelukkig te zijn
Ik was er zeker van dat ik dit goeie gevoel niet vast kon houden. Dit geluk was voor mij niet weggelegd. Ik was gewend aan de dalen, maar de ups kende ik niet. Gelukkig zijn voelde onveilig, wilde ik misschien niet kennen, niet leren kennen.
Tijdens mijn depressie ervoer ik dagelijks suïcidale gedachtes. Ze voelden als thuis. Zo herkende ik mijn hoofd. Donker en vol vergif. Na een tijd had ik deze gedachtes zo eigen gemaakt, dat ik ze amper opmerkte. Het voelde als een stofzuiger die continu aanstond. Na een tijdje filter je het weg, ook al is het er nog. Deze gedachtes waren mijn stofzuiger, mijn ruis. Ik wist niet beter meer. Ik had die stofzuiger nodig. Ik kon niet omgaan met die leegte. De leegte die mijn hoofd was.
Op straat zag ik mensen lachen. Samen koffie drinken, hand in hand. Ik was dat niet waard. Ik mocht dat geluk niet kennen. Ook al was ik eetstoornisvrij, de destructieve gedachtes waren nog steeds aanwezig. Het enige waar ik goed in was, was mijzelf nog meer kapot maken.
Deze gevoelens en gedachtes werden het sterkst toen ik geen eetstoornis meer had. Op dat moment was ik zo druk en had ik een focus. Ik had geen ruimte meer om over iets anders na te kunnen denken. Pas toen mijn tijd in de kliniek erop zat, kreeg ik meer ruimte voor andere gedachtes. Ineens had ik tijd om na te denken. Ik zat thuis, droeg niet bij aan de maatschappij. Ik voelde me waardeloos. Iemand als ik mocht niet leven. Ik kostte alleen maar geld.
Het goeie moment
Mijn intensieve therapie traject voor mijn reuma was bijna afgerond. Voor mij was dit een logisch moment om er tussenuit te knijpen. Op een hoogtepunt. Vanaf hier kon ik alleen maar zakken, dat wilde ik voorkomen. Ik wilde niet meer zakken. Ik wilde niet in die leegte vallen. Ik wist dat ik weer pijn ging krijgen. Niet alleen fysiek, maar ik was ervan overtuigd dat mijn hoofd kapot was. Dat ik weer depressief zou worden, weer iets dwangmatigs ging ontwikkelen. Ik moest dit stoppen. En ik wist nog maar één manier.
De keuze
Tijdens één van mijn laatste gesprekken met mijn psycholoog heb ik haar echt toegelaten in mijn hoofd. Mijn hoofd vol vergif. Ik vertelde haar dat juist hoe beter het leek te gaan, hoe sterker de destructieve gedachtes werden. Ik vond het extreem lastig om hier open over te zijn. Ik voelde me een aansteller. Mijn hoofd werkt verkeerd om. Mijn hoofd snapt niet hoe dit werkt, ik snap niet hoe dit werkt. Gek genoeg, nam zij het heel goed op. Ze begreep het. Ik vertelde over mijn angst voor het leven, waarom ik niet gelukkig mocht zijn, mijn verlangen naar de dood. Samen kwamen we erachter dat het mij rust gaf om die keuze achter de hand te houden. Ik hoefde niet dood, dat kon altijd nog. Ook al wist ik ergens dat ik die stap nooit echt zou willen zetten.
Ik kwam erachter dat ik niet dood wilde, mijn angst voor het leven was alleen te groot.
Pas veel later bracht een vriendin dit onderwerp omhoog toen we wat dronken in een café. Ze vertelde hoe haar afstuderen voor haar een moment was om het allemaal te stoppen. Ik schrok, ik was niet de enige. Het gaf mij zoveel herkenning dat ik ervan in de war raakte. Ik ben niet raar.
Ik schaamde me voor mijn ‘kapotte’ hoofd. Hierdoor vocht ik deze strijd alleen en leek ik te verliezen. Door andere mensen toe te laten werd deze strijd iets makkelijker. Ik hoefde het niet meer alleen te doen.
Jij hoeft het niet alleen te doen.
Het gaat goed, maar ik wil dood. Het ging niet goed, niet met mijn hoofd. Vanaf de buitenkant was ik vrolijk, at ik weer die taart die ik voorheen liet liggen, ging ik weer mee naar restaurantjes waar ik maanden niet gezien was. Het ging niet goed. Ik wilde het alleen niet toegeven.
Ben jij bang voor het leven?
Is dit herkenbaar voor jou? Lees dan ook deze blog.
Geef een reactie