Het is ochtend. Een doordeweekse dag. We zitten aan de lange tafel en eerlijk gezegd heb ik best honger. Een gevoel dat ik lang weggestopt heb en wat er langzaamaan weer mag zijn. Ondertussen ben ik niet meer nieuw in de kliniek en weet ik een beetje hoe een dag als deze eruit gaat zien. Voor mij ligt mijn ontbijt. Iets wat ik steeds wat makkelijker ben gaan vinden.
In de eerste fase wordt er gewerkt met beleg kuipjes. In het begin vond ik dit erg spannend, want “moet dat hele bakje op mijn boterham?!”. Nu ben ik er gewend aan geraakt en het zelfs een beetje karig gaan vinden. Hoe langer ik in de kliniek zit, hoe meer ik mij kan bezighouden met wat er aan tafel gebeurt. De focus ligt bij mij steeds minder op het eten en ik vind het fijn om te praten met de mensen die naast mij zitten…
Na een tijdje valt het mij op dat alle tafelgesprekken over eten en moeilijkheden gaan. Dit is denk ik niet zo gek als je je beseft dat iedereen aan die tafel een eetstoornis heeft, maar ik merk dat ik hier een beetje ongemakkelijk van word. Ik wil het juist over iets anders hebben, als afleiding. Een meisje naast mij spreekt haar moeite uit over het beleg. Iets waar ik nu geen probleem meer mee heb. Maar hoe gedetailleerder zij haar moeite uitlegt, hoe groter mijn afkeer wordt jegens dat beleg…
Ik probeer mijn focus weer terug te halen en het gesprek te negeren, maar dat is ineens moeilijk. Het kuipje staart mij aan en voor het eerst maak ik deze niet netjes leeg. Omdat dit voor mij al een tijd geen probleem meer is, wordt mijn kuipje niet gecontroleerd en kom ik ermee weg. Ik voel mijn eetstoornis glimlachen, maar mee lachen kan ik niet. Mijn eetstoornis heeft iets gevonden waar ik in kan sjoemelen en tijdens de lunch kom ik er ook weer mee weg. Ik praat, ben gezellig, maar ondertussen pruts ik met het beleg en niemand ziet het.
Als ik ’s avonds in bed lig voel ik me rot. Waarom trek ik mij dit zo aan? Waarom kan ik haar moeite niet bij haar laten? Toch voelde ik ook een vleugje trots, ik had iedereen om de tuin geleid en door die gedachte voelde ik mij sterk. Ik wist dat het niet juist was, maar ik vond het moeilijk om dat gevoel te weerleggen. De eetstoornis was nog te sterk en ikzelf te kwetsbaar.
De volgende ochtend bij het ontbijt word ik betrapt. Ik zat naast een ander meisje dan de dag ervoor. Ondanks mijn zorgvuldigheid zag ze de niet helemaal lege kuipjes. Ze vroeg mij waarom ik deze niet leegmaakte. Ik voelde mij boos en opgelucht tegelijk. Ergens was ik heel blij dat het eruit was, ik hoefde dit niet meer stiekem te doen. Aan de andere kant was mijn eetstoornis woedend. Woedend op mij, ik had het niet goed gedaan, ik had beter mijn best moeten doen, mijn groepsgenootje had die kuipjes helemaal niet mogen zien.
Ik durf te geloven dat ik de kuipjes expres niet goed weg heb gestopt, ik wilde die strijd helemaal niet aangaan, maar door de sterke stem van mijn eetstoornis had ik geen keus. Het enige wat mijn gezonde verstand op dat moment kon doen, was mijn eetstoornis erbij lappen. Dat deed ik dus.
Hierna is dit aan tafel een beetje genegeerd. Af en toe werden mijn kuipjes gecontroleerd. Dit was voor mij heel goed, dit zorgde ervoor dat ik netjes mijn kuipjes weer leeg begon te maken.
Gek genoeg heb ik dit tijdens de therapie nooit bespreekbaar gemaakt. Ik stond er niet eens bij stil dat dit een optie was. De therapie ging in mijn geval veel over waar mijn eetstoornis zijn oorsprong vond en hoe deze ontwikkeld was, in plaats van hoe deze zich in mijn dagelijks leven manifesteerde. Waarschijnlijk had ik op dat moment zelf niet eens door dat ik hier luisterde en handelde naar de stem van mijn eetstoornis. Achteraf denk ik dat het zeker waardevol had geweest als ik mij toen hier meer bewust van was geweest. Wie weet was ik niet de enige die hier moeite mee had, maar heb ik het bij anderen nooit geweten….
Durf jij dit bespreekbaar te maken?
Fotografie: Pexels
Geef een reactie