Tijdens mijn eerste opname liep ik met mijn ziel onder mijn arm rond over de afdeling. Ik heb me nog nooit zo eenzaam en verdrietig gevoeld als toen. Het feit alleen al dat ik opgenomen was in een kliniek voor mensen met psychiatrische stoornissen vond ik vreselijk en ik kon me niet voorstellen dat ik het ooit een fijne plek zou vinden. Een paar weken later ging ik met ontslag en was ik blij dat ik weer thuis was. Toch belandde ik kort daarna opnieuw in de kliniek. En weer. En weer. En weer.
De plek die eerst ontzettend onwennig voelde, werd ineens een fijne plek. Ik ging opzien tegen de dagen dat ik naar huis moest en keek uit naar het moment dat ik weer met mijn koffertje terug mocht naar de kliniek. Wat was er thuis dan zou naar? Ik weet het niet precies. Ik woonde op kamers en voelde me ontzettend eenzaam. Ik was niet alleen, maar vanbinnen voelde ik een enorme leegte. Iedereen om me heen leefde verder terwijl ik ontzettend veel moeite moest doen om überhaupt de dag door te komen. Ik begreep niet hoe mijn huisgenoten gewoon maar konden leven zonder zich af te vragen waarom en voor wie, zonder niet te worstelen met een doodswens. Mijn gedachten leken abnormaal en niet passend.
Het tempo van dit leven dat ik blijkbaar hoorde te leven kon ik bovendien niet aan. Als ik naar school ging, ging alles als een waas langs me heen. Ik zat in de collegebanken en soms leek het dan ineens alsof ik uit mijn lichaam trad en alles van een afstandje bekeek. Ik zag mezelf, de andere studenten en de docent dan zitten en vroeg me af waarom zij zich bezig konden houden met de stof terwijl ik het liefst door de grond wilde zakken of heel hard wilde gaan schreeuwen uit pure wanhoop en frustratie.
Terug in de kliniek voelde ik enkel rust. Ik hoefde geen student te zijn, geen jongvolwassene met ambities, vol levenslust en een toekomst voor zich. Ik voelde me namelijk alles behalve dat. Ik mocht de patiënt zijn met wie het niet goed ging. Ik kon uren kleuren in een boek met mandala’s en daar voldoening uit halen. Ik kon rust krijgen door met een verpleegkundige door het bos te wandelen of een kopje thee te drinken bij het kijken van het journaal. Zaken waar ik in het gewone leven niet aan toekwam.
Als ik het zo beschrijf, klinkt dat leven in de kliniek als een heerlijk luizenleventje terwijl het ”gewone” leven klinkt als een leven vol met stress en druk, wat ik helemaal niet aan kan. Hierop terugkijkend is het natuurlijk niet zo zwart-wit. Geregeld heb ik in periodes na de kliniek verlangd naar een opname. Heel soms, als ik me slecht voel, denk ik er nog weleens aan. Toch lukt het me dan om me te bedenken waar ik precies naar verlang. Verlang ik naar de kliniek of verlang ik naar de veiligheid, rust en warmte die ik daar heb ervaren?
Als ik die vraag aan mezelf stel dan weet ik al snel het antwoord. Het gaat natuurlijk om het tweede. De kliniek was lang niet altijd leuk. Ik had niet mijn eigen spulletjes, er waren regels waar ik me aan moest houden, soms waren er stomme groepsgenoten of begeleiders en het eten was heel erg vies. Inmiddels heb ik mijn eigen leuke huisje en draag ik verantwoordelijkheid voor mijn leven. Dat voelt veel fijner dan een kliniek. Toch is de kliniek de eerste plek geweest waar ik heb ervaren hoe het is om gewoon jezelf te kunnen zijn zonder veroordeeld te worden. Het is dan niet gek dat je daar op sommige momenten naar terugverlangt.
Bovendien is het een redelijk normaal verschijnsel dat je, zeker na meerdere opnames, de kliniek als een soort thuis gaat zien. Dit wordt ook wel hospitalisatie genoemd. Het is belangrijk om hiervoor te waken en daarom is het goed om wat terughoudend te zijn met opnames. Een kliniek kan tijdelijk heel prettig zijn omdat je niet zoveel verantwoordelijkheid hebt, maar het is niet het echte leven en je moet er daarom niet te veel aan wennen.
Voor mij was het na verschillende opnames belangrijk om te kijken naar welk aspect binnen de opname ervoor zorgde dat het beter met me ging, zodat ik dat gevoel ook buiten de kliniek vast kon houden. Vaak ging dit om contact met anderen, veelal de verpleging. In de kliniek had ik vaak gesprekjes als ik me rot voelde en dat luchtte erg op. Ik voelde me gezien en gehoord, iets wat ik vroeger thuis nooit had ervaren waardoor ik niet zo makkelijk om hulp vroeg. Het was belangrijk om in mijn eigen leven te kijken naar hoe ik dit meer toe kon passen.
Zo moest ik gaan leren hulp te vragen bij de mensen in mijn omgeving, in dit geval mijn huisgenoten. In het begin is dit lastig, maar het kan ook erg opluchten. Ik maakte hiermee bovendien mijn steungroep een stuk groter, waardoor ik de kliniek minder nodig had en de kans op terugval een stuk kleiner werd. Als je lang in therapie hebt gezeten en/of vaak opgenomen bent geweest, dan is het niet gek dat je op sommige momenten hiernaar terugverlangt. Een kliniek voelt vaak als een veilige plek, maar probeer voor ogen te houden welke aspecten daarin precies veiligheid bieden en hoe je dat in je eigen leven toe kunt passen.
Een kliniek is geen thuis, niet op een normale en gezonde manier. Ik heb inmiddels een fijn huisje dat voelt als thuis. Hoewel de kliniek me heel veel goeds heeft gebracht, zou ik er geen dag meer door willen brengen.
Geef een reactie