Ze vinden je niet écht leuk. Ze doen maar alsof. Zie je die meiden daar lachen? Ze lachen om jou. Om je gekke kin, je pluizige haar en je dikke buik. Zij zijn pas écht mooi. En jij? Jij bent niks, nietig. Verwaarloosbaar. Waarom stop ik eigenlijk al die moeite nog in je? Wil je jezelf echt bewijzen? Dan zou ik eerst maar eens flink wat afvallen.
Een heftig en treurig stukje tekst. Maar jaren geleden was een tekst als deze mijn dagelijkse werkelijkheid. Mijn eetstoornis die mij elke dag pushte om dunner te worden, beter te zijn. Dunner is beter, dacht ik. Mijn eetstoornis die mij keer op keer vertelde dat ik niet goed genoeg was. Dat ik lelijk was. Dat ik niks waard was. Dat ik meer dan onderdeed voor de rest van de mensen.
Was ik mijn eetstoornis?
Mijn eetstoornis was gemeen. Vreselijk gemeen. Ze zei dingen tegen mij die ik nu nooit over mijn lippen zou kunnen krijgen. Dingen die ik nooit tegen anderen zou durven zeggen. Dit is een gedachte die ik tijdens mijn herstel een keer kreeg. Ik zat in de bus en ik probeerde actief mijn gedachtes uit te dagen, ze te onderscheiden van mijn gezonde gedachtes. Ik had op dat moment al een tijd een eetstoornis. In mijn behandeling begon ik mijn gedachtes op te schrijven, om zo meer inzicht te krijgen in de meerdere stemmen die ik hoorde. Ik vergat na een tijd oprecht welke gedachtes vanuit mijn gezonde ‘ik’ kwamen. Het is zo veilig om met de eetstoornis mee te gaan, dat je na een tijd eigenlijk niet meer beter weet. Althans, zo ervoer ik het. Door mijn gedachtes op te schrijven, viel het me ineens op wat voor vreselijke dingen ik eigenlijk tegen mezelf zei. Want mijn eetstoornis was een deel van mij. Ik had haar gecreëerd. Misschien was zij een deel van mijn onderbewuste?
Jarenlang had ik die stem in mijn hoofd gezien als iets van buitenaf. Een soort demoon die mijn hoofd binnen was geslopen en zo alles vervuilde wat het tegenkwam. Die mijn stem overnam, begon te leven in mijn hoofd. En ik begon te leven zoals die stem mij opdroeg. Maar wat nou als ik zelf die stem was? Wat nou als ik zelf degene was die mezelf elke dag weer opnieuw uitschold? Ineens begreep ik de zin die mijn psycholoog eerder die week tegen me zei. “Je moet echt wat liever worden voor jezelf.” Ik was verbaasd toen ze dit zei, want dat doe ik toch al? Maar deed ik dat ook wel echt…?
De bomen trokken voorbij en de zon begon te schijnen. De bus hobbelde zachtjes voort. Ik dacht aan het geluid dat dagelijks mijn hoofd vulde. De schelle stem die mij keer op keer tot orde riep wanneer ik toch die eetgestoorde gedachtes uit de weg wilde gaan. Ik stelde me voor dat die specifieke stem – mijn eetstoornis – een mens zou zijn. Gewoon, een meisje van mijn leeftijd. Ik deed mijn even ogen dicht, hield mijn adem in en opende ze weer. Ik bedacht me dat ze dan naast me zou zitten. Ik durfde haar niet aan te kijken. Zij was immers de baas.
In mijn hoofd was het even stil. Totdat zij begon te praten. Haar stem herkende ik heel goed. Haar woorden even scherp als in mijn hoofd. Maar ze kwamen binnen. Ze schold me uit, vond me dik en waardeloos. Ik deed het nooit goed. Ze begon te schreeuwen, liep rood aan. Ik zat weggedoken in mijn stoel, steeds verder tegen het raam geplakt. Bang, en tegelijkertijd ook ontzet, dat iemand zo tegen mij tekeer kon gaan. Toen ik het hele plaatje ineens zo helder voor me zag, schrok ik. Maar in het echt deed ik dit zelf iedere dag. Elke dag opnieuw maakte ik mezelf voor de vreselijkste dingen uit.
Hierop terugkijkend besef ik dat ik mijn mentale kwestie lang niet altijd zo serieus heb genomen als ik destijds dacht. Voor mij werd het heel natuurlijk om zo gemeen over mezelf te denken. Hoe meer gedachtes ik ervoer, hoe minder ik hierbij stil stond.
Mij hielp het om al deze gedachtes uit mijn hoofd te halen, letterlijk. Alleen op deze manier kon ik inzien wat voor gruwelijke dingen ik tegen mezelf zei. Want uiteindelijk was ik het zélf. Uiteindelijk was ík het die mijzelf niet goed genoeg vond. Niet mooi genoeg of slim genoeg. Nooit genoeg om wie en wat ik was. Ik had mijn standaarden belachelijk hoog gelegd. Hieraan voldoen zou echter nooit gaan lukken.
Als mijn eetstoornis echt een tastbaar mens zou zijn, zou ik denk ik ver uit haar buurt blijven. Hoe lief ze er ook uit ziet, ik ken haar schijnheilige en manipulatieve aard. Waar ik voorheen mijn eetstoornis dichtbij wilde houden, weet ik dat ik nu beter af ben zonder haar. Ik weet dat ik het alleen red, zonder uitgescholden te worden. Ik heb geleerd dat ik mezelf niet hoef te voeden met boze woorden, maar met liefde waar ik zelf weer bij kan. En af en toe wat chocola kan ook geen kwaad.
Herken jij deze gedachtes? Hoe ga jij hiermee om?
Geef een reactie