Al vanaf mijn tiende jaar klooi ik met eten. Meer dan dertig jaar dus, aangezien ik inmiddels eenenveertig ben. Zestien jaar geleden kreeg ik de diagnose anorexia. Ik heb daarvoor verschillende vormen van therapie gehad, maar niets heeft echt geholpen. Ik blijf me maar vasthouden aan dat strakke eetregime, kan er geen afstand van doen. Vaak heb ik me afgevraagd waarom. Waarom heb ik het nodig om zo geobsedeerd met eten en mijn gewicht bezig te zijn? Ik denk daarop het antwoord gevonden te hebben. Daarover wil ik jullie graag vertellen.
Een eetstoornis komt nooit vanuit het niets, er zit iets achter. Wat dat ‘iets’ is, is voor iedereen anders. Het kan iets groots zijn, iets traumatisch, iets kleins, iets schijnbaar onbenulligs. Bij mij zit er iets achter wat ik al meer dan tien jaar vermoed, en wat ik bijna een jaar geleden eindelijk bevestigd heb gekregen. Even terug naar mijn jeugd. Ik was een lief, slim kind, maar erg op mezelf. Een kleine einzelgänger, die graag met rust gelaten wilde worden. Heel perfectionistisch, en daardoor panisch om fouten te maken. Ook heel bang om op te vallen, soms zelfs een beetje bang voor mensen.
Vanaf mijn tiende jaar veranderde mijn leven ingrijpend. Tot die tijd woonde ik namelijk bij mijn opa en oma in huis, maar nu ging ik bij mijn moeder wonen, die ook nog eens ging trouwen met haar nieuwe partner. Hem kende ik op dat moment ongeveer twee jaar. Omdat ik iemand was die zeer slecht tegen verandering kon, was de verhuizing naar mijn moeder een ramp. Ik woonde opeens bijna een uur rijden bij mijn opa en oma vandaan, en kon totaal niet aarden in mijn nieuwe omgeving. Heel ongelukkig was ik. Ik zocht steun, ik zocht troost.
In eten.
Wat er dus op neerkwam, dat ik steeds méér ging eten. Ik kreeg op mijn nieuwe school wel wat vriendinnetjes, maar mijn grootste vriend werd het eten. Ik bleef het ook maar moeilijk hebben met de nieuwe situatie, zelfs toen die al helemaal niet zo nieuw meer was. Klampte me vast aan de vakanties bij opa en oma, daar teerde ik op. Mijn moeder en stiefvader waren ook heel goed voor me, maar ik was niet in staat me los te maken van mijn starre verlangen om terug te gaan naar hoe het was. Mijn frustratie daarover at ik weg, het liefst in de vorm van snoep. Ik kende al snel geen rem meer, en omdat ik vaak alleen thuis was, kon ik uitgebreid m’n gang gaan. Wat dus resulteerde in overgewicht. Toen de volgende grote verandering in mijn leven – de middelbare school – zich aandiende, was ik behoorlijk te zwaar.
Ook zoiets; ik ging dus naar de mavo. Daar had ik werkelijk niets te zoeken, want ik had het verstand om minimaal havo te gaan doen. Maar omdat mijn vriendinnetjes naar de mavo gingen, wilde ik dat ook. Zo bang voor het leven, zo bang om iets nieuws aan te gaan. Me vastklampen aan het vertrouwde, en daarbij totaal uit het oog verliezen waartoe ik eigenlijk in staat ben. Dat is zo’n beetje de rode draad in mijn leven.
Afijn, op de mavo werd ik totaal niet uitgedaagd, en de lamlendigheid won het van mijn perfectionisme. Ik had tienen kunnen halen, maar nam genoegen met zesjes. Omdat ik geen klap uitvoerde, had ik alle tijd om me te storten op het eten. Voor mijn gevoel had ik die uitlaatklep nodig, want wat was ik ongelukkig. Het begon namelijk steeds duidelijker te worden dat ik echt afweek van de massa. Klasgenoten begonnen uit te gaan in het weekend. Zonder mij, want ik vond het vreselijk. De enkele keer dat ik mee ben geweest werd ik gek van de herrie aan m’n hoofd, en telde ik de uren voor ik weer naar huis mocht. Ook kijken naar en flirten met jongens kwam niet in me op. Het boeide me gewoon echt niet. Het leek wel of ik stilstond in m’n ontwikkeling, alsof ik een basisschoolkind bleef. In feite was dat ook zo. Thuis speelde ik met Barbies en luisterde ik naar Kinderen voor kinderen. Oh ja, en ik at natuurlijk. Wat zeg ik? Ik vrat. Daardoor verdween de frustratie van het ‘anders zijn’ eventjes naar de achtergrond.
Toen ik zestien was, was ik echt veel te zwaar. Moet je nagaan; ik was een stuk zwaarder dan mijn moeder, en zíj ging naar de Weight Watchers om af te vallen. Of ik meeging. Nou, pertinent niet, want ik ging dus écht niet tussen al die lui daar op een weegschaal staan. Wat ik wel wilde, was haar boekjes gebruiken, om zo toch wat af te vallen. Dat lukte, en eigenlijk, als ik heel eerlijk ben, is daarmee mijn eetstoornis pas echt begonnen.
Want met het afvallen kwamen de complimenten, en ik fleurde daar behoorlijk van op. Alleen pakte ik het ‘lijnen’ op mijn zo karakteristieke manier aan, namelijk veel te obsessief en heel erg zwart –wit. Ik was of aan het lijnen, en at veel te weinig, óf ik was niet aan het lijnen, en at alles wat los en vast zat. Mijn gewicht schommelde dat het een lieve lust was, en daarmee ook mijn humeur. Slank voelde ik me top, te zwaar voelde ik me waardeloos. Inmiddels had ik ook de havo afgerond zonder me in te spannen (waardoor ik nog bijna zakte voor Wiskunde B, want dat examen bleek zonder geleerd te hebben toch wel wat pittig…), en dacht na over een vervolgopleiding.
In mijn hart wist ik dat een rustige, overzichtelijke baan het beste bij mij zou passen, omdat dat het beste aan zou sluiten bij mijn karakter. Alleen had ik dat karakter nog totaal niet geaccepteerd, dus koos ik, om mezelf uit te dagen, voor iets dat eigenlijk ver van me af stond. Ik ging naar de pabo. Ik kende er niemand, en toen ik naar de introductiedag ging dacht ik eigenlijk dat het niets zou worden. Aan mijn figuur zou dat overigens niet liggen, want ik had er natuurlijk wel voor gezorgd dat ik zo slank als een dennetje was, voor het studiejaar begon. Wonder boven wonder klikte het meteen best goed met een aantal mensen, en alles leek prima in orde.
Léék, want man oh man, wat kostte het me een moeite om me staande te houden. Het ‘student zijn’ ging me nog wel aardig af, want ook het hbo-niveau bleek ik makkelijk aan te kunnen, maar die stages…. Ik werd gek van alle prikkels die op me afkwamen, van de hele dag die kinderen om me heen. Niet dat iemand daar iets van merkte, want toneelspelen kon ik als de beste. Zowel op de pabo als op mijn stagescholen stond ik al snel bekend om mijn goede gevoel voor humor, maar niemand wist dat dat puur een façade was. Een houding die ik mezelf gaf, omdat ik van binnen diep ongelukkig was. Wat ook niemand wist, was dat ik meer dan ooit worstelde met eten. Periodes van heel erg streng lijnen wisselde ik af met periodes van heel erg veel eten. Mijn gewicht schoot alle kanten op, het was een ramp.
Ik wist dat de pabo niet de juiste studiekeuze was, maar durfde niet te stoppen. Wist niet wat ik anders moest gaan doen, en vond het ergens ook zonde, omdat ik van die goede beoordelingen kreeg. Dat ik er aan onderdoor ging, nam ik voor lief. Ik hield mezelf ook voor dat het beter zou gaan, als ik eenmaal afgestudeerd was en een eigen klas zou hebben.
Nou, ik studeerde af, kreeg die eigen klas, maar ik was nog nooit zo ongelukkig. Al meteen voelde ik dat ik de verantwoordelijkheid die een baan met zich meebracht totaal niet aankon. En dan die drukte de hele dag aan m’n hoofd, ik werd gek. Mijn perfectionisme was op volle sterkte terug, en zorgde ervoor dat ik elke vrije minuut die ik had ook nog in mijn werk stopte. Het was me allemaal al snel te veel, en mijn frustraties reageerde ik weer af op het eten. Alleen was ik het jojoën nu zo zat, dat ik me voornam slank te worden en te blijven.
Nou, dat lukte in eerste instantie, maar ik ben daarin dus volledig doorgeschoten. Toen ik vijfentwintig jaar was, kreeg ik de diagnose anorexia. En dat heb ik nog steeds. Verschillende therapieën hebben niet mogen baten, het is me in al die jaren niet gelukt de eetstoornis los te laten. Maar in die jaren heb ik ook heel veel nagedacht. Ik ben mijn eigen gedrag onder de loep gaan nemen, en heb daarin uiteindelijk een duidelijk patroon ontdekt.
Het lijkt alsof het leven voor mij te snel gaat. Ik kan het niet bijbenen, raak in paniek als er te veel van me wordt gevraagd. Dat ligt niet aan mijn intelligentie, maar gewoon aan wat ik kan verwerken. Ik heb meer tijd nodig dan de gemiddelde mens, om zaken tot een goed einde te brengen. Ik heb meer behoefte aan regelmaat en structuur, dan de gemiddelde mens. Ik ben gevoeliger voor obsessies en heb veel meer moeite met verandering, dan de gemiddelde mens.
Gekscherend heb ik in de afgelopen tien jaar meerdere malen geroepen: ‘Neem het me maar niet kwalijk allemaal, ik ben nu eenmaal een halve autist’. Maar in mijn hart meende ik het. Ik vond dat ik veel kenmerken had van autisme. Vlak voor mijn veertigste verjaardag, nu ruim een jaar geleden, ben ik daarmee naar de huisarts gegaan. Die nam mij meteen heel serieus, en heeft me doorverwezen naar de GGZ. Daar ben ik in de molen gekomen van psychologische onderzoeken. Mijn eerste gesprek was met een psycholoog, het tweede met een psychiater. Ik weet nog dat ik na dat tweede gesprek werd gebeld, met de mededeling dat ook zij sterke aanwijzingen zagen voor een stoornis in het autistische spectrum. Tranen met tuiten heb ik na dat telefoontje gejankt. Niet van verdriet, maar van pure opluchting. Ik was dus niet gek, niet raar, geen weirdo.
Maar ja, toen moest het feitelijke onderzoek nog beginnen. Hele boekwerken aan vragenlijsten heb ik in moeten vullen. En niet alleen ik, ook mijn moeder. Daarnaast heb ik gesprekken gehad met twee verschillende psychologen, een arts in opleiding en twee verschillende psychiaters, en heeft mijn moeder een uitgebreid gesprek gehad met een psycholoog. Ik was (en ben) onder de indruk van hoe diep er wordt gegraven om tot een diagnose te komen.
Die diagnose kreeg ik op 5 december 2014. Ik heb toen te horen gekregen dat het autismeteam unaniem tot de conclusie was gekomen dat ik een ASS (autismespectrumstoornis) heb, en wel de stoornis van Asperger. Die laatste term wordt sinds januari dit jaar niet meer gebruikt, maar geeft aan dat het een vorm van autisme is met een normale tot hoge intelligentie, en geen beperkingen in de taal. Maar met wél precies die dingen waar ik al mijn leven lang tegenaan loop, zoals: moeite hebben met het aangaan van nieuwe sociale contacten (en daar eerlijk gezegd ook weinig behoefte aan hebben), het imago hebben van grappenmaker, terwijl ik echt niet altijd zin heb om grappig te zijn, extreme moeite hebben met veranderingen, extreem zwart-wit denken, extreem gevoelig zijn voor obsessies, overmatige controledwang. Ik zou er een boek over kunnen schrijven, echt waar.
Het valt niet mee om te leven met al deze kenmerken, en mijn manier om me toch staande te houden was en is nog steeds het eten. Ik probeer krampachtig de regie over mijn leven te houden, door obsessief mijn eten en mijn gewicht te controleren. In het verslag van het autismeteam staat ook letterlijk, dat ik de anorexia gebruik als copingmechanisme. Een manier om met het leven te dealen.
Met de diagnose hoop ik wat meer rust te krijgen in m’n hoofd. Rust om te accepteren dat ik ben zoals ik ben, met als ultieme doel het iets minder ‘nodig hebben’ van dat copingmechanisme, van die eetstoornis.
Ik moet zeggen dat ik die rust ook al wel een beetje ervaar. Toch blijft het lastig tot nu toe, omdat bijna niemand weet van de ASS. Voor mezelf heb ik het eigenlijk allang geaccepteerd, maar ik wil er niet meer geheimzinnig over doen.
Dus bij dezen. Dit ben ik. Met autisme, maar straks hopelijk met iets minder anorexia.
Geef een reactie