Het is weer zo ver: ze komt weer met een groots verhaal terug naar de groep en haar pijn hangt aan de grote klok. Iedereen ziet het en toch duwt ze de wereld van zich af en juist dit is een teken dat ze wil dat mensen bij haar komen. Ze wil dat de begeleiding op haar deur klopt. Ze wil haar pijn laten zien en ze wil de knuffel waar ze nu ‘nee’ tegen schreeuwt. Ze wil het allemaal, want het is een menselijke behoefte. Door tegen iedereen aan te schoppen wordt de knuffel langer, worden de complimenten grootser en de aandacht meer zodra de deur opengaat. De deur gaat open en ze krijgt wat ze wil. Ik kijk toe en zie dit elke dag gebeuren, langzaam verdwijn ik in de schaduw van andermans problematiek. Een frustrerende vicieuze cirkel die mijn tijd in de zorg tekent.
Het lukte mij maar niet om om hulp te vragen. Ik wist wat ik nodig had, ik wist dat ik niet zonder kon, maar ik wist ook dat ik niet kon vragen om mijn behoeften. Ik voelde mij te veel voor alles en iedereen. Het ging altijd goed en ik wist de act eigenlijk perfect op te houden. Huilen deed ik niet, want waar was dat voor nodig? Het hielp immers niet. Ik zocht naar rationele oplossingen, terwijl mijn emotie ruimte zocht. Soms liggen de antwoorden niet in het verstand, maar in het gevoel. En juist dat is wat je jarenlang hebt uitgeschakeld. Als kind leerde je dat het er niet mocht zijn; ergens had het een functie. Maar hier zit je dan, als volwassene zonder de capaciteit om gevoelens te tonen, maar wel met de behoefte om getroost te worden.
Farah is sinds 2021 gastblogger bij Proud2Bme. Ze blogt onder andere over haar ervaringen met eergerelateerd geweld, trauma’s, opgroeien in een instelling als minderjarige en hoe ze het contact heeft verbroken met haar familie. Je vindt al haar blogs via de tag ‘Farah blogt‘.
Het was toen ik steeds ouder werd, dat ik bang werd om geen zorg meer te krijgen. De andere meiden waren op een gegeven moment jonger en zij hadden het meer nodig leek het wel. Zij hadden de hulp nodig en zij verdienden het, maar ik was al ouder en ik moest het zelf kunnen. Ik ben immers geen kind meer. Ik heb mij echter ook nooit echt kind gevoeld. Ik heb als kind gehuild om mijn verjaardagen; ik wilde helemaal niet groter worden, want ik was niet klaar voor de verantwoordelijkheden. Vooral niet voor je eigen verantwoordelijkheid om om hulp te vragen. Dat kon ik helemaal niet. Ik gedroeg mij te allen tijden als een volwassene en ik werd ernaar behandeld, maar ik had de behoeften van een kind. Ik wilde gehoord en gezien worden.
Op groepen escaleerde de situatie vaak. Groepsgenoten die schreeuwend met borden gooien, deuren dichtsmijten, zichzelf pijn doen en hun strijd vooral externaliseren. De begeleiding zag het en elke keer gaven ze de aandacht waar zo wanhopig om gevraagd werd. De behoefte om liefde en aandacht is menselijk en iedereen gaat er anders mee om. Ik had de behoefte ook, maar ik kon niks anders dan een sociaal wenselijk masker opzetten. Ik zei altijd dat het goed ging, ik zei ja en amen, ruimde mijn kamer op, kookte en maakte schoon. Mijn paniek was niet te zien. De enige manier waarop mensen zagen dat het niet goed ging, was wanneer ik slechter at of wanneer mijn wallen groter werden. Maar dit kreeg uiteraard niet de aandacht wanneer er naast mij een groepsgenoot huilend aan tafel zat. Ik wilde dat ook kunnen. De pijn was er, maar het lef niet.
Toen ik op groepen woonde was het veruit het lastigste om continu te moeten leven in een zware sfeer. Er was altijd iemand waar het niet goed mee ging en er waren altijd problemen. Dit was veel om te dragen naast mijn eigen bagage. Daarnaast vond ik het enorm frustrerend om te zien dat andere meiden kregen waar ik om wilde vragen, maar wat ik niet durfde te vragen. Zij waren luider, meer aanwezig en zij pakten podium voor tien. Ik verdween in de schaduw van hun problematiek. Met mij ging het immers altijd goed, ik deed niks geks en ik functioneerde voor de buitenwereld normaal. En juist dat was mijn valkuil; de ambivalentie tussen mijn interne gevoelens en externe gedrag.
Soms werd ik jaloers op de aandacht die andere groepsgenoten kregen. Zo, dat is eruit. Dit is iets wat ik niet had durven toegeven toen ik in de situatie zat. Ik had dezelfde behoeften als mijn groepsgenoten, maar bij mij werd mijn honger nooit gestild. Er waren te veel anderen om naar mij om te kijken, want ik was stil en ik functioneerde. Ik was zelfstandig genoeg om alleen gelaten te worden, toch?
‘Vorige week heb ik al gehuild bij de begeleiding. Dat was genoeg aandacht voor mij…’ Dit is een gedachte die mij keer op keer overnam. Ik voel mij slecht en schuldig tegenover de begeleiding. Zij hebben de tijd genomen om naar mij te luisteren en ik maakte het hen zo lastig. Ik was ontroostbaar en zij hadden geen antwoorden voor mij. Ze waren zo ontzettend lief en geduldig en ik zag dat mijn pijn hen ook wat deed. Ik wil niet dat zij een slechte dag hebben door mij. Vorige week heb ik gehuild en nu moet ik weer normaal doen. Of nou nee, ik moet beter zijn. Ik moet compenseren voor de tranen. Ik compenseer met een permanente lach en dienstbaar gedrag, want ik voel mij schuldig naar anderen toe.
Deze blog schrijf ik voor jou, jij die je gevecht stil strijdt. Jij die menselijke behoeften hebt, maar jezelf altijd bestempelt als teveel. Ook jij verdient liefde en aandacht, want je bent een volwaardig mens. Het is niet gek om jaloezie te voelen, want ook dat is menselijk. Jij wil simpelweg liefde en warmte en het is zo enorm frustrerend om te zien dat het zo dichtbij is, maar jou nooit bereikt. Je bent geen misgunner, maar een stille strijder. Je bent niet de enige, hoe eenzaam het nu misschien ook voelt.
Geef een reactie