Geen nieuws is goed nieuws. Het is iets dat ik vanuit mijn opvoeding heb meegekregen. Zelf zeg en denk ik het ook regelmatig, maar aan de andere kant is het ook iets dat me pijn heeft gedaan. Verdiende ik alleen die zorg, steun en liefde als het slecht met me ging? Hoe slecht moest het dan gaan? Zouden er nog mensen voor me willen zorgen als ik geen eetstoornis had?
Toen ik anorexia had en zichtbaar ondergewicht had leek de hele wereld om mij te draaien. M’n ouders waren dag en nacht met me bezig, m’n vrienden en zelfs klasgenootjes die geen vrienden waren spraken hun zorgen uit en ik moest verplicht in therapie. Er werd van alles bewerkstelligd om maar voor mij te kunnen zorgen. Ik was immers ziek.
Al het getrek en geduw van mijn omgeving samen met mijn weerstand om te herstellen zorgde ervoor dat m’n eetstoornis erger en erger werd. Ik viel steeds meer af tijdens therapie, maar ik werd continu geconfronteerd met mijn situatie door mijn omgeving en behandelaren. Ik moest hier iets mee doen. Ik moest erover nadenken. Stilstaan bij m’n gevoel. Misschien was het overweldigender dan ik op dat moment had kunnen beseffen.
De onrust in mijn groeide en groeide. Mijn lichaam was uitgeput. Al die gevoelens? Wat moest ik er mee? Hoe moest ik dit verwerken? Waar moest ik de energie vandaan halen? Ik ervoer een extreem gevoel van honger. Uit schaamte hield ik mijn mond, maar mijn hoofd werd niet stil en mijn lijf bleef onrustig. Gevoelens die lang weg geweest waren kwamen terug. Hoe moest ik hiermee omgaan? Ik kon het niet onder woorden brengen. Ik kreeg last van eetbuien die groter en groter leken te worden. Wie kon mij helpen? Niemand hielp. Ze waren al lang blij dat ik weer at. Hoe meer, hoe beter, toch?
Ik kwam aan tot een gezond gewicht, maar in mijn hoofd voelde het alles behalve gezond. Het leek beter met me te gaan van de buitenkant, maar van binnen… Toch lukte het me niet om hier eerlijk over te zijn. Anorexia? Ja, vast. Ik vond dat ik een nep-eetstoornis had. Iemand met anorexia eet niet zo veel. Ik zei er niks over en stopte met therapie. Zo moest ik maar verder. Zonder hulp. Zonder iemand die ernaar vroeg. “Wat zie je er goed uit Irene. Ik ben blij dat het weer beter met je gaat.” Einde oefening. Einde therapie. Einde bezorgde mensen. Einde vragenvuur. Einde geduw en einde getrek. Einde hulp.
Het leven leek verder te gaan zoals het altijd al deed. Het draaide niet meer om mij. Niet dat ik dat per se wilde, maar toch voelde het vreemd. Waar waren al die mensen toch gebleven nu ze niet meer aan me konden zien dat ik ziek was? Was ik soms alleen maar interessant omdat ik een eetstoornis had? Moet ik eerst ziek zijn voordat iemand er voor me wilde zijn? Wie ben ik eigenlijk zonder eetstoornis? Ben ik nu niet meer bijzonder? Wil er niemand voor me zorgen?
Mijn eetstoornis was onzichtbaar geworden en daarmee leek het ook klaar te zijn met de hulp en steun. Het was een hele vreemde tweestrijd. In de eerste instantie hield ik mijn onzichtbare eetstoornis geheim, maar toen ik uiteindelijk toch open kaart speelde wilde ik dat heel de wereld wist dat ik ziek was. De volgende dag hield ik het dan toch weer voor mezelf en de dag daarna weer niet en wel en niet en wel en niet. Gek werd ik ervan! Één ding dacht ik toch zeker te weten: Mijn eetstoornis bracht mij aandacht. Aandacht als in liefde. Liefde waarvan ik dacht dat niemand mij wilde geven als ik gezond was.
Soms verzweeg ik mijn eetstoornis en op andere dagen maakte ik hem erger dan hij was. Het was maar net wat mij uitkwam. Wanneer ik ergens mee zat gooide ik het meteen op mijn eetstoornis. Ik wilde een schouder om op uit te huilen. Een arm om me heen. Iemand om op te leunen, maar ik wist niet hoe ik het moest vragen. Mijn dagelijkse zorgen en beslommeringen vond ik maar idioot en niet belangrijk. Een eetstoornis, dat leken mensen erg te vinden. Ik dacht dat het niet om mij, maar om mijn eetstoornis ging en dat vond ik heel verwarrend.
Wie ben ik zonder eetstoornis? Een vraag die bij veel van ons regelmatig terugkomt. Om daar achter te komen is een onderzoek nodig. Een onderzoek naar wie jij bent en hoe die ‘jij’ in verhouding staat tot zijn omgeving. Een onderzoek dat uitgevoerd wordt door te voelen, te vallen, weer op te staan, veiligheid te creëren, risico’s te nemen, en vragen te stellen.
“Hey, mam, pap, broer, zus, vriend, vriendin… Wie ben ik… Zonder eetstoornis?”
Hoe zie jij mij eigenlijk? Mag ik er zijn? Mag ik er zijn met alles dat ik leuk vind, stom vind, fantastisch vind, verschrikkelijk vind, makkelijk vind en lastig vind? Mag ik dat met jou delen? Wil je er voor me zijn? Mag ik er ook voor jou zijn? Ik voel me zo en zo, maar soms ook gewoon heel anders. Vaak weet ik wel waarom, maar soms ook niet. Is dat oké? Wil je me helpen? Mag ik jouw hulp als ik het even niet meer weet? Mag ik even huilen? Zullen we daarna weer samen lachen?
Als iemand niet weet wat er aan de hand is is er ook niet zoveel om voor te zorgen. Ik vraag ook niet de hele tijd aan iemand of er niet echt iets is als iemand zegt dat het gewoon goed gaat. Geen nieuws betekent niet per se goed gaat, maar meer dan vragen kan ik niet doen. Het is dus ook aan de ander, aan mij, maar ook aan jou om te zeggen dat het niet lekker gaat als dat zo is. Ook als dit geen eetstoornis is. Het ging niet om m’n eetstoornis. Het ging om mij. Ook zonder eetstoornis houden mensen van me en willen mensen voor me zorgen. Dit geldt voor mij, maar ook voor jou. Voor iedereen. Ik mag er zijn, jij mag er zijn, wij mogen er zijn. Wij zijn.
♥
Geef een reactie