Smaakbeleving. “Dat lust ik niet!” Ik hoor regelmatig dat een bepaald voedingsmiddel niet lekker wordt gevonden. Met name boter op het brood, bepaald broodbeleg of boter gecombineerd met pindakaas wordt als niet lekker ervaren. Maar hoe zit het eigenlijk met smaak? Wanneer kan je zeggen dat je iets niet lust of is altijd een kwestie van gewenning? En hoe werkt het met smaak ik combinatie met een eetstoornis? Bij deze een blog over hoe het zit met onze smaakbeleving.
Hoe wij proeven
Het proeven is een samenspel van onze zintuigen. Er zijn meerdere zintuigen en processen in het lichaam bij betrokken. Het begint in de mond waar je tong specifieke smaken kan waarnemen. De tong kan verschillende smaken waarnemen, zoet, zuur, zout en bitter. Een 5de soort is umami, deze smaak is gevoelig voor glutamaat, Parmezaanse kaas en champignons bevatten bijvoorbeeld veel umami. De tong bezit een heleboel smaakpapillen, receptoren die deze verschillende smaken kunnen waarnemen. Deze receptoren geven op hun beurt een signaal aan de zenuwen waardoor je hersenen weten wat je precies proeft.
Vanuit de evolutie heeft het proeven van verschillende smaken ook nog een andere functie. Het kunnen proeven van zuur en bitter bijvoorbeeld. Bitter geeft aan dat een voedingsmiddel giftig zou kunnen zijn en zuur dat een voedingsmiddel bedorven zou kunnen zijn.
Ook de geur van een voedingsmiddel, de kleur en structuur van een voedingsmiddel heeft invloed op onze smaakwaarneming. Zo zijn dus behalve de tong, je gehoor, reukorgaan, je oog en je tastzin belangrijk bij onze waarneming van voeding. Je hersenen doen ook op een andere manier mee in je smaakbelevenis. Zo kan de geur of smaak van een voedingsmiddel een herinnering naar boven halen wat ook een invloed kan hebben op je smaakbeleving.
Reactie in het lichaam
Vroeger werd gedacht dat je zoete smaak alleen kan waarnemen met het puntje van je tong. Maar dit is achterhaald. Iedere smaakpappil kan zoet, zuur, zout, bitter en umami waarnemen. Smaakstoffen worden opgelost in het speeksel. De smaakpapillen geven de informatie door aan de hersenen. Hier wordt alles verwerkt, ook de reuk, textuur, ofwel de gehele smaakgewaarwording.
Gewenning
De smaakontwikkeling begint al in de baarmoeder. De foetus drinkt het vruchtwater. Daarom is wat de moeder eet en drinkt ook van invloed op de smaakontwikkeling van kinderen. Kinderen houden van nature meer van voedingsmiddelen met een zoete smaak. Borstvoeding heeft een wisselende smaak omdat ook dit wordt bepaald door wat de moeder eet en drinkt.
Wat een kind wel of niet lekker vindt heeft dus te maken met aangeboren voorkeuren. Maar ook door aangeleerde smaken. Van jongsaf aan is het goed om kinderen te laten wennen aan verschillende smaken. De zoete voorkeur heeft ook te maken dat het lichaam weet dat voedingsmiddelen die zoet smaken ook meer energie leveren. Juist die energie is belangrijk voor een jongere om te kunnen groeien.
Dit verklaart ook dat groente als minder lekker wordt ervaren door kinderen. De licht bittere smaak is een aangeboren signaal om hier voorzichtig mee te zijn. Fruit daarentegen is zoet en wordt om die reden makkelijker gegeten. Maar dus ook omdat zoet fruit meer energie bevat dan groente die in verhouding weinig energie bevat. In de volwassenheid is deze smaakvoorkeur voor zoet minder aanwezig dan bij kinderen. Als we ouder worden zien we juist dat deze voorkeur weer toeneemt. Dit heeft te maken dat ouderen een minder goede geur- en smaakperceptie hebben en om die reden een voedingsmiddel dan als minder zoet ervaren.
Maar kun je dan nog nieuwe smaken aanleren?
Ja dat kan zeker. Door een nieuw voedingsmiddel minimaal 10-15 keer aan te bieden kan iemand wennen aan een nieuwe smaak en dus ook aan een nieuw voedingsmiddel. Dus lust je iets niet de 1e keer, geef niet op. Maar probeer het nog een aantal keren. Er zijn ook trucjes, bijvoorbeeld door een voedingsmiddel die je lekker vindt te mengen met een nieuw voedingsmiddel en deze verhouding steeds te variëren kan helpen om te wennen aan een nieuwe smaak.
Smaak en een eetstoornis
Bij een eetstoornis zie je vaak dat bepaalde voedingsmiddelen angst oproepen. Met name voedingsmiddelen die vet bevatten. Of voedingsmiddelen die energierijk zijn. Tegenwoordig kunnen ook voedingsmiddelen die bewerkt zijn angst oproepen. Door juist het aangaan van die angst kun je weer wennen aan deze voedingsmiddelen en ervaren dat je hier geen angst voor hoeft te hebben. Ook hier speelt smaakgewenning een belangrijke rol. Als je nooit boter hebt gegeten dan is het vaak wennen aan deze nieuwe smaak. Of de combinatie van boter en bepaald beleg. Als je nog in je eetstoornis zit is het vaak moeilijk te onderscheiden of het de smaak is die je tegen houdt of de angst die het oproept.
“Ik was dol op Optimel yoghurt en Optimel vla en at dit iedere ochtend samen met een paar handjes droge muesli. De bakken kwark van Optimel stonden bij mij bijna gelijk aan een zak chips. Ik at er zo eentje van een halve kilo op als tussendoortje. Ik genoot van droge rijstwafels en karige crackers met in water gebakken appels met kaneel. Wortels smaakten sinds een tijdje ook ineens veel beter en ik kon aardappels ook prima vervangen voor doperwten, die waren toch ook veel lekkerder…” Lees: Een andere smaak door mijn eetstoornis.
De omgeving
Niet alleen smaak is belangrijk, voor een smaakbeleving is het goed om te kijken hoe er thuis wordt gegeten. Hoe is de sfeer aan tafel? Als er door ouders of broers en zussen alleen maar gelet wordt hoe iemand eet kan dit het eten juist bemoeilijken…
Geef een reactie