In ons ziekenhuisje thuis hield Aafke zich dus niet aan haar voedingslijst, dronk ze steeds minder, viel ze steeds vaker op de meest vreemd momenten in slaap, en daalde haar hartslag met de dag. Ze gleed langzaam in ons ziekenhuisje weg; hoe goed we haar ook verzorgden. Aafke was niet meer in staat om onze uitgereikte hand zelf nog te kunnen pakken. In het echte ziekenhuis was de situatie wel doorgedrongen, maar er kwam geen uitnodiging om daar opgenomen te worden.
Aafke is doodop. Als ervaren verpleegkundigen geven we haar om 13.00 uur haar medicijnen. Ze heeft moeite met het innemen. Direct daarna valt ze als een baby in slaap. Als ik goed naar haar slapend gezichtje kijk, zie ik voor het eerst dat ze de tijd heeft stilgezet. Ze is gestopt met volwassen worden. De wereld om haar heen is haar teveel geworden. Hier ligt ze veilig op de bank, terug te gaan naar haar kindertijd. Het liefst zou ik haar willen wiegen en troosten als een klein kind. Om half drie maak ik haar wakker. Ze is boos, angstig en vreselijk in paniek. Zo kennen we Aafke niet.
Het contrast met het lief slapend lijfje is groot. Waar komt al die woede en angst vandaan? Haar lichaam heeft bijna geen plaats voor zoveel woede en paniek. Aafke schreeuwt, stampt, scheldt en huilt. Alle emoties buitelen over elkaar, vechtend voor een prominente plaats in haar nieuwe zijn. De som van al die emoties is het woord ONMACHT!
Een uur later komen er twee schoolvriendinnen langs. Het doet haar goed, maar ze houdt het niet lang vol. Het eten gaat moeizaam. Om zes uur geven we Aafke de rest van haar medicijnen en brengen we haar naar boven. Het “ziekenhuisje-thuis-protocol” schreeuwt ons om half negen toe dat we haar wakker moeten maken voor haar laatste tussendoortje. Maar we krijgen Aafke niet meer wakker.
Ik voel geen paniek. Ik voel alleen maar drang om te handelen. Ik bel het ziekenhuis. De receptionist verbindt mij direct door met de dienstdoende kinderarts. Binnen 30 seconden heb ik de kinderarts aan de lijn. De 24/7 communicatie werkt. Ik vertel haar wat er aan de hand is en vraag of we Aafke wakker moeten maken. Dat moet inderdaad, en als het kan ook nog een beetje snel. Als we haar niet wakker kunnen krijgen moeten we de kinderarts direct terugbellen. Ik begin te beseffen dat het leven van Aafke aan een zijden draadje hangt. We rennen naar boven, maar het lukt ons niet om Aafke weer bij bewustzijn terug te krijgen in ons ziekenhuisje. We bellen met het ziekenhuis. We krijgen de instructie om met spoed de dienstdoende huisarts op te bellen. Die moet komen om de situatie te beoordelen.
Ik bel de huisartsenpost op en leg het probleem uit aan de assistente. “Ik overleg even met de dokter, blijft u even hangen”, zegt ze, en weg is ze. Op de één of andere manier ben ik bang dat ze het niet ernstig genoeg vinden om iemand te sturen. De stilte aan de andere kant van de lijn doet de stilte pijn aan mijn oren. Dan is ze er ineens weer. “Mijnheer bent u daar nog? Wij hebben 112 gebeld. De ambulance is al onderweg. Er staat voor haar een gespecialiseerd team klaar in het ziekenhuis. Sterkte.”
Mijn keel knijpt dicht. Een brokt ontneemt mij mijn stem. Zonder iets te zeggen leg ik met trillende handen de telefoon neer. Mijn lijf schokt en achter mijn ogen duwen de tranen zich onophoudelijk een weg naar buiten. Een paar minuten later horen we in de verte de sirene in de stille avond. De sirene die voor onze lieve Aafke bedoeld is.
Door: Simon
Simon is de vader van Aafke en schrijft over zijn ervaringen met de eetstoornis anorexia. Simon en Aafke zijn gefingeerde namen.
Volgende keer: De schrik zit er goed in.
Geef een reactie