Je leeft met een constante onrust, met een chronisch opgefokt en angstig gevoel. Je bent nagenoeg altijd bezig met de toekomst, met controleren, met het voorkomen van ‘fouten’ en willen presteren. Je ratio laat nauwelijks tot geen ruimte over voor stilte, rust, moment tot bezinning en gevoel. Je leeft niet in het hier en nu; je leeft in een door jezelf gecreëerd oorlogsgebied; je leeft in een constante strijd met je ‘innerlijke criticus’.
Anderhalf jaar geleden ben ik afgestudeerd in de Klinische Psychologie aan de Universiteit Leiden. Onder leiding van Greta Noordenbos heb ik mijn Masterscriptie geschreven over de relatie tussen zelfvertrouwen, kernschema’s, zelfkritiek en innerlijke stemmen bij eetstoornispatiënten; niet wetende dat ik anderhalf jaar later zelf zou beginnen aan een intensief behandeltraject voor het hebben van een eetstoornis.
Het hebben van een eetstoornis is in mijn ogen voor mij slechts een uitingsvorm en/of symptoom van de innerlijke strijd die er al veel langer woedt. Het is een strijd waarin met de middelen ‘straffen’ en ‘belonen’ wordt gevecht. Je ‘innerlijke criticus’ kun je ook vergelijken met een erg streng geweten; met een erg strenge ‘Über-ich’(Freud, 1923), ook wel Superego genoemd. Door je enorme perfectionisme is er nauwelijks ruimte voor het erkennen van je krachten en voor het houden van de ware jij. Het gebied waarin je de strijd voert is nauw en bekrompen, doordat je erg strenge eisen en grenzen voor jezelf hebt gesteld. Hierdoor kan de ‘innerlijke criticus’ gemakkelijk haar gang gaan en jou bestraffen op momenten dat je niet aan je eigen gestelde eisen kan voldoen. Als mens blijf je gevoelig voor straf en voor kritiek, waardoor je nog meer je best zal gaan doen om aan je innerlijke criticus te voldoen en je een innerlijke strijd zal gaan voeren die in mijn ogen niet te winnen valt.
Je zal nog een sterkere controledwang krijgen om je verantwoordelijkheidsgevoel te waarborgen en fouten te voorkomen; je zal nog hogere eisen gaan stellen aan jezelf omdat je denkt dat dat je zelfkritiek zal doen verminderen wanneer je die eisen haalt; je zal steeds meer een gat creëeren tussen je voelende ‘hier-en-nu-ik’ en de ratio waar de strijd plaatsvindt. Ook zul je, om de groeiende narigheid van de strijd binnen jezelf te kunnen blijven dragen, de strijd delen met je geliefden. Je zult de strijd die je binnen jezelf voert, ook met hen gaan voeren.
De vraag is nu: Denk je de strijd met je ‘innerlijke criticus’ te kunnen winnen? Kun je haar impact op jou zo verkleinen (bijvoorbeeld door haar uit te dagen), dat je jezelf meer gaat accepteren met alle krachten en tekortkomingen die je hebt en dat je drang naar controle en strijden met geliefden niet meer nodig is om goed in je vel te zitten?
Toch vind ik dat die vragen ergens onbeduidend zijn. Want zou het niet veel mooier zijn om eens klaar te zijn met het strijden en de bijkomende onrust? Zou het niet mooier zijn om je aandacht en energie niet meer in de ‘innerlijke criticus’ te steken, maar het oorlogsgebied gewoon verlaten, zonder dat er ooit een winnaar is geweest? Zou het niet mooier zijn om voor je voelende zelf te kiezen, opdat de strijdlustige ratio niet meer de overhand heeft?
Zou het niet veel mooier en fijner zijn om eindelijk eens écht te gaan leven, in vrede met jezelf?
Hoe groot is jouw innerlijke strijd?
Referenties Freud, S. (1923). Das Ich und das Es. Internationaler Psycho-analytischer Verlag, Leipzig, Vienna, en Zurich.
Geef een reactie