Na een lange tijd kwam ik weer eens op de website van Proud2Bme. Ik besefte dat het nu weleens tijd werd om mijn verhaal te delen. Waarom? Omdat ik denk dat mijn eetstoornis en herstelproces dwars tegen stereotypen inging. Omdat ik wil laten zien dat jouw strijd niet altijd met die van een ander te vergelijken is. Omdat niet alleen gevoelige types vatbaar zijn voor een eetstoornis. Omdat niet iedereen ouders heeft die steunen. Omdat de hulpverlening niet voor iedereen een stimulerende factor is. Daarom. Kortom: er zijn geen hokjes en vakjes in de eetstoorniswereld en het monster kleurt niet altijd binnen de lijntjes. Hier is het verhaal van het meisje waarvan niemand dacht dat ze een eetstoornis zou hebben – ook zijzelf niet.
Met hartkloppingen ging ik het kantoortje van de vertrouwenspersoon op mijn middelbare school binnen. Eindelijk had ik aan de bel durven trekken, omdat het niet goed met me ging. Wel aan de late kant. Ik zat al veel te ver verwikkeld in mijn negatieve gedachten en verwrongen zelfbeeld. De oorzaak van de problemen in een notendop: onzekerheid en een omgeving waarin niet wordt gepraat.
Als kind was ik aan de zware kant. Op de basisschool moest ik na een bezoek aan de schooldokter altijd een vervolgafspraak maken, waar ik tegen klasgenootjes vervolgens over loog. Ik was niet tevreden met mezelf, maar wist dat redelijk te camoufleren met een vlotte babbel en veel weglachen. Ik ben dan ook nooit om mijn gewicht gepest, althans dat denk ik. In ieder geval heeft het weinig indruk op me gemaakt. De eerste jaren van de middelbare school waren fijn. Ik had altijd vrienden en vriendinnen om me heen en ik kon goed meekomen. Wel groeide langzaamaan de ontevredenheid over mijn uiterlijk en deed ik talloze pogingen om af te vallen, zonder resultaat. Meer negatieve gedachten slopen mijn hoofd binnen en als nuchter meisje van het platteland ging ik dat natuurlijk met niemand delen.
Zo rond mijn zestiende verjaardag kreeg ik het eindelijk voor elkaar om resultaat te boeken bij het afvallen. Dat begon vrij onschuldig, maar ik ben iemand die graag het onderste uit de kan haalt. Het moest harder en sneller. Complimenten en het feit dat ik steeds een maatje minder paste, maakten me redelijk geobsedeerd met de afvalrace. Veel sporten en wat gezonder eten werd overmatige uitputting en het uitspugen van maaltijden. Terwijl mijn gevoelens er eigenlijk om schreeuwden om gehoord te worden, duwde ik ze zo ver mogelijk weg – voor de buitenwereld al helemaal. In mijn familiekring werd over problemen niet gepraat en daarom ervoer ik een torenhoge drempel die me ervan weerhield om mijn verhaal te delen.
In die periode werd een goede vriendin van mij ernstig ziek, uiteindelijk zou zij komen te overlijden. Het feit dat ik mijn lichaam aan het slopen was en zij juist vocht om het overeind te houden, maakte dat ik me keer op keer weer schuldig voelde. Schuldig omdat ik mijn eten had uitgespuugd of mezelf had beschadigd – want dat deed ik inmiddels ook al. In deze situatie klopte ik aan bij de vertrouwenspersoon. Zij pakte het gelukkig heel serieus op en na veel gesprekken liet ze me een test doen waaruit de diagnose anorexia kwam. Niet dat die uitslag voor mij verschil maakte; ik was niet van plan om in therapie te gaan.
Op de dag voor mijn eindexamens overleed mijn vriendin op 18-jarige leeftijd. In een roes maakte ik mijn examens, haalde mijn diploma en begon aan mijn eerste studie. Toen ik op kamers ging, was het hek van de dam voor mijn eetstoornis. Nu ik op mezelf woonde, kon ik prima de wc volspugen zonder dat iemand dat doorhad. Ik kon weinig eten en mezelf elke avond verliezen in doemdenken en sombere buien. Dat mijn studie me niet beviel, hielp ook niet echt mee. En zo kwam ik in een neerwaartse spiraal terecht.
Ik deelde mijn problemen maar in kleine stukjes en erg selectief, want mijn grootste angst was gezichtsverlies. Mijn familie – en deels ook vrienden – zijn van het kaliber ‘doe maar gewoon’ en daar hoort praten over je struggles en onzekerheden al helemaal niet bij. Ik schreeuwde om een moederfiguur waarbij ik kon uithuilen en die me knuffelde als ik dat nodig had. Maar de realiteit was dat ik een enorme drempel voelde die ervoor zorgde dat ik niets durfde te vertellen en dat ik de laatste knuffel die mijn moeder me heeft gegeven, me niet eens kan herinneren. Die moederfiguur zocht ik daarom maar in andere personen in mijn leven; een collega van mijn bijbaan of een docent van mijn studie. Door die ‘mama’s’ werd ik dusdanig geobsedeerd dat ik daar op een ietwat bizarre manier mijn problemen mee ging delen.
Zorgen dat mijn verse littekens net even zichtbaar waren terwijl ik bij hen in de buurt was. Expres niet eten in hun bijzijn. Noem het aandachttrekkerij, maar ik zie het nu vooral als een noodkreet om hulp: Zie mij! Ik wil geknuffeld worden! Luister naar me! De bekende stereotypen van een eetstoornis stonden me hierbij in de weg. Ik was niet zo mager dat mensen zich zorgen gingen maken. Ik at nog steeds. Ik kon ook nog best een keer lachen. Ik nam deel aan sociale activiteiten en kwam veel bij vrienden over de vloer. In mijn geval speelde de eetstoornis dus meer met mijn brein, dan met mijn lijf. Het monster kleurde niet binnen de bekende lijntjes, en deed dat heel venijnig.
Terwijl mijn familie nog niet eens wist dat ik kampte met anorexia, stond ik al op het punt om een einde aan mijn leven te maken. Van de strijd die zich in mij afspeelde was er maar een fractie zichtbaar voor mijn omgeving. Toen ik eenmaal zo ver was dat ik in therapie wilde, kreeg ik dan ook bijna een hartaanval toen er werd meegedeeld dat ik familietherapie moest gaan volgen. Dat weigerde ik, maar ik werd wel verplicht om mijn ouders mee te nemen naar het intakegesprek.
Een maand later zat ik op een bankje in de kliniek te wachten op het groepsgesprek. Mijn ouders naast me. Ik had eerder met de psycholoog een gesprek apart gehad, waarbij ik mijn hart had gelucht. Dat voelde fijn, maar ook onwennig. In het groepsgesprek dat volgde, klapte de collega van de psycholoog alle informatie eruit die ik zojuist in vertrouwen had gedeeld. Dit, in het bijzijn van mijn ouders. Zoals ik al had voorspeld, haalde deze geforceerde openheid naar mijn ouders niets uit. Mijn moeder schoot in de slachtofferrol en betrok alles op zichzelf, mijn vader stak zoals gewoonlijk zijn kop in het zand en dat is tot op de dag van vandaag zo gebleven. Geen enkele steun heb ik van hen ervaren, sterker nog, ik heb er nog steeds spijt dat ik me tot het familiegesprek heb laten overhalen, terwijl ik nota bene al 18 jaar was en heel goed wist dat het niks ging uithalen voor mij.
Later volgde ik groepstherapie. De eerste sessies waren nuttig. Maar al heel snel ging bij mijzelf de knop om en maakte ik de keuze dat ik wilde herstellen – ik ging de eetstoornis zien als een enorme tijdverspilling. De sessies deden me nu vooral realiseren dat ik deze fase zo snel mogelijk wilde afsluiten. Elke week therapie blijven volgen remde mij juist af in mijn herstel; ik vond de verhalen van groepsgenoten die nog volop eetstoornis zaten, erg demotiverend. Ik nam tegen alle adviezen in, het besluit om mijn behandeling te stoppen. Zowel lichamelijk als geestelijk was ik klaar om zelf verder te werken aan mijn herstel. Natuurlijk ben ik – zoals mijn psycholoog al had voorspeld – een paar keer genadeloos op mijn bek gegaan. Een stap terug, maar vervolgens ging ik er wel weer twee vooruit. Wilskracht, een nieuwe studie die ik leuk vond en de eetstoornis beschouwen als tijdsverspilling: het hielp mij erbovenop.
Zowel mijn eetstoornis als mijn herstel volgden niet de lijntjes die vaak door mensen worden uitgetekend. Het liep anders. En dat was oké. Mijn eetstoornis was er niet minder heftig door. Mijn herstel – wat dus vrij snel en drastisch verliep – hoeft niet hetzelfde te gaan als het jouwe. Het is jouw eigen strijd. En zolang je maar – met of zonder steun van familie, met of zonder ondergewicht en met of zonder langdurige therapie – je monster overwint, heb jij de goede strijd gestreden.
♥
Geef een reactie