Alles wat ik nooit heb gezegd, maar wel had willen uitspreken. Gedachtes die mij zo bekend waren, maar mijn hoofd nooit hebben verlaten. Gedurende mijn strijd met mijzelf en mijn eetstoornis heb ik over veel gelogen, waarheden verdraaid en dingen achtergehouden. In deze blog deel ik drie gedachtes die ik nooit uit heb gesproken tijdens mijn herstel, maar die mij wel tegenwerkten.
Vaak had ik het niet eens door. Soms hield ik het bij me uit een reflex; omdat ik dit al zo lang had gedaan. Maar soms ook heel bewust. Ik vertel jullie over aantal van deze momenten waarin ik niet eerlijk of open ben geweest, hoe dit mij later in de weg begon te zitten en hoe ik dat liever anders had willen aanpakken.
‘Het gaat niet goed’
Wat was het makkelijk om het masker op te zetten. “Hoe gaat het?” “Goed”, knikte ik haast automatisch. Mijn eerste reflex, het meest veilig, natuurlijk misschien wel. Ik wilde niet ingaan op mijn gevoelens, hoe en wat ik echt dacht. Als ik echt eerlijk was geweest had ik niet geknikt. Maar had ik wellicht geschreeuwd, misschien wel gehuild. Verteld hoe verdomd moeilijk ik het had, hoe ik vocht tegen mijn eetstoornis en mijn herstel tegelijk. Hoe ik mij een regelrecht cliché voelde dat dunner wilde zijn. Maar ik bleef braaf knikken. “Gaat goed hoor.”
Zeker in de laatste fase van mijn herstel heb ik hier nog veel over gelogen. Ik had mijn eetlijst ondertussen opgepakt en ik genoot zichtbaar weer van eten. Dit betekende echter niet dat de strijd in mijn hoofd weg of minder was. Omdat ik al wat was aangekomen, had ik het idee dat ik me niet meer mocht gedragen zoals ik eerder deed. Ik kreeg het gevoel dat mijn eetstoornis-tijd nu wel voorbij was; ik mocht geen angsten meer hebben.
Juist in deze laatste fase zat ik erg in de knoop. Ik bleef aankomen, iets waar ik het nog steeds erg lastig mee had. Hiernaast had ik last gekregen van extreme hunger en kon ik niet stoppen met eten. Ik was onverzadigbaar. Deze twee punten gingen lastig samen en ik voelde me constant schuldig en angstig. Ik kreeg door dat herstellen voor mij lastiger was dan het leven met een eetstoornis, maar was te bang om dit uit te spreken. Niemand in mijn omgeving zou dit begrijpen. Ik had toch een eetstoornis? Wie zou dit nu nog geloven als ik vertel dat ik meer eet dan mijn eetlijst? Puur omdat ik mezelf niet kan stoppen. Mijn eetstoornis was laaiend. Dit zorgde ervoor dat ik zelf met die boosheid en verwijten bleef zitten. Ik maakte het voor mezelf alleen maar lastiger.
‘Ik wil niet herstellen’
Tijdens de therapie wilde ik mezelf niet laten kennen. Dat ik veel momenten kende waarop ik het gevoel had dat herstel voor mij niet was weggelegd, hield ik dan maar voor mijzelf. Niemand hoefde te weten dat ik hier moeite mee had. Zij konden ze er toch ook niks mee? Buiten dat wilde ik de sfeer van de groep niet verpesten. Hiernaast wilde ik mij ook niet bezig houden met de negatieve gevoelens, dat leek mij alles behalve helpend. Ik wilde anderen laten geloven dat ik echt wilde herstellen, dat ik echt klaar was met die eetstoornis. In werkelijkheid hing ik nog steeds teveel vast aan de voordelen die ik dacht te ervaren. Nog steeds had ik mijn eetstoornis vrij hoog in het vaandel zitten, maar ik schaamde me te erg om dit toe te geven.
In het begin van mijn therapie voelde ik me al snel het zwarte schaap van de groep. Van de buitenkant gedroeg ik mij alsof ik echt wilde herstellen; ik had het licht gezien. Maar eigenlijk bleef ik tegen die schijvoordelen van mijn eetstoornis aanlopen. Iets wat mijn herstel niet ten goede kwam. Lachend at ik mijn lunch, maar dat ik het moeilijk had, durfde ik niet te zeggen.
‘Je wil mij niet echt beter hebben’
Een gedachte die ik veel heb gehad tijdens mijn eetstoornis, maar ook tijdens mijn herstel. Ik vertrouwde niemand meer. Ik was ervan overtuigd dat niemand het beste met mij voorhad. Dat iedereen mij dik wilde hebben. Wat, nu ik het zo opschrijf, best een eetgestoorde gedachte is. Een gedachte die ik vaak heb ervaren rondom mijn familie, hulpverleners en groepsgenoten.
Zo vond ik het ongeloofwaardig als mijn moeder mij vertelde dat ze mij beter wilde hebben, omdat ik het verdien om te leven. “Ja, maar jij bent mijn moeder, je moet dat wel zeggen”, was het eerste dat ik dacht. Hetzelfde gold voor mijn hulpverleners. Zij krijgen betaald, natuurlijk willen ze mij beter hebben, dat is goed voor hun carrière. Of ik echt beter word, maakt ze geen klap uit.
Ook wist ik vrij zeker dat mijn groepsgenoten mij liever hersteld zagen omdat ik dan dikker zou zijn. Nu ik het opschrijf, lees ik hoe eetgestoord en kort door de bocht deze gedachte is. Maar het was voor mij op dat moment wel de werkelijkheid. Misschien omdat ik dit zelf ook weleens dacht over mijn groepsgenoten. Ik zag ze liever gewichthersteld dan ziek. Of beter gezegd: mijn eetstoornis wilde iedereen zien met een gezond gewicht.
Zo zijn er, naast deze punten, nog wel meer leugens te bedenken die mijn herstel hebben tegengewerkt. Wat ik achteraf, naast heel begrijpelijk, toch ook wel zonde vind. Ik had een beeld voor me van hoe ik mij moest gedragen tijdens mijn herstel en ik wilde voldoen aan dit beeld. Ik durfde niet te falen, anderen teleur te stellen. Maar zou ik dat wel doen als ik eerlijk had verteld wat er speelde?
Het voelde voor mij op dat moment zo natuurlijk om dit soort thema’s voor me te houden, terwijl het mij denk ik zoveel had kunnen opleveren als ik dit wel had gedeeld. Wellicht had ik zelf meer inzicht gekregen in wat mijn herstel tegenhield en wat dit eigenlijk betekende.
Geef een reactie