Het is weer tijd voor het tweewekelijkse uitstapje naar het ziekenhuis: mijn kinderarts zal me weer gaan wegen, meten, aan mijn huid voelen, naar mijn hart en longen luisteren en weet ik veel wat nog meer allemaal doen. Met lood in mijn schoenen loop ik de wachtkamer binnen, en ga ik uitgeput zitten. Ik ben zo moe, zo ongelofelijk moe. Ik kan niet meer en ik wil niet meer. Maar het valt wel mee. Ik vind dat mijn ondergewicht wel meevalt en dat mijn hele ziekte daarom wel meevalt. Als ik het écht zou willen, zou ik wel weer kunnen eten. Maar dat wil ik niet, want dan word ik dik en bij mij staat dik gelijk aan lelijk. Andere mensen kunnen dik en mooi zijn, maar ik niet. Ik absoluut niet.
De dokter komt al vrij snel de wachtkamer in om ons op te halen. We moeten even zoeken naar een vrije kamer, maar we vinden er een. Dit vergt zoveel energie dat ik me als een puddinkje in de stoel voor haar bureau laat zakken. Mijn ouders kijken me bezorgd aan, maar ik kijk weg en maak een wegwuivend gebaar. ‘Hoe gaat het met je, Noa?’ Ik denk even na, en antwoord dan: ‘Mwah, beetje zoals altijd. Ik ben altijd moe, ik voel me dik en ik eet nog niet genoeg volgens jullie.’
‘Oké, ik ga je even onderzoeken,’ zegt ze dan. We beginnen met wegen, dit gebeurt in mijn ondergoed. Ik kleed me uit en voel me ongelofelijk bekeken. Een bekeken varken, dat ben je.
Tot overmaat van ramp beginnen mijn ouders te huilen als ze mijn lichaam zien. Ik begin ook te huilen. Ik weet het, ik ben dik, ik weet het. Kijk al dat vet dan, het is gewoon onmenselijk. Iedereen liegt, ik ben hartstikke dik. Daarom huilen ze, en daarom huil ik ook.
‘Kom maar op de weegschaal, Noa.’ Ik loop naar het verschrikkelijke apparaat toe, stap erop en kijk met een kloppend hart naar de cijfertjes die langzaam oplopen. Yes! Er is weer wat af sinds gister! Wow, dit gaat echt heel goed. De dokter kijkt me doordringend aan en vraagt me om op de tafel te gaan liggen. Ze voelt aan mijn huid, luistert naar mijn hart en longen en drukt op sommige plekjes. Het voelen aan mijn huid en de bloeddruk opmeten duurt vandaag wel erg lang, valt me op.
‘Ze is gister flauwgevallen,’ zegt mijn vader tegen haar. Ik onderdruk een geïrriteerde zucht, want dat is niet belangrijk. Ik zie er prima uit, lichamelijk gaat alles oké. Ik mag me weer aankleden, en met een voldaan gevoel ga ik tegenover haar zitten. Ik weeg nog steeds te veel, maar er is in ieder geval iets af. ‘Noa, als je vandaag niet begint met eten word je opgenomen op de kinderafdeling,’ zegt ze langzaam. Het lijkt alsof de wereld stopt met draaien en ik bevries.
‘Dat doe ik niet. Dat is een dreigement… en je chanteert me. Ik kan niet eten en ik wil niet eten,’ zeg ik hakkelend. Ik probeer een duidelijk, geloofwaardig verhaal op te hangen, maar ik kom nauwelijks uit mijn woorden. ‘Dan nemen we je nu op.’ Ik schud wild mijn hoofd. Nee, dat nooit! ‘Nee, ik probeer het wel,’ zeg ik. Als ik echt in het ziekenhuis moet blijven, wil ik nog afscheid nemen van thuis. Ik ga wel weer even beginnen met eten, zodat ik er niet heen hoef. Dat kan ik wel, als ik het echt wil. Ik wil niet opgenomen worden, want opgenomen worden staat gelijk aan gedwongen eten. Thuis kan ik nog wat dingen faken.
‘Je bent uitgedroogd, je bloeddruk is weer gezakt, je temperatuur is te laag en ook je gewicht is veel te laag. Je hartslag is veel te laag. Je zegt dat je hele lichaam prima werkt, maar dat is niet zo. Je bloedwaarden zijn ook niet goed. Je bent levensgevaarlijk bezig, Noa,’ zegt de dokter.
‘Ik ga wel gewoon eten,’ ..zeg ik.
Makkelijker gezegd dan gedaan, blijkt die avond. Huilend en schreeuwend zit ik voor mijn bord, terwijl ik mijn hoofd schud. ‘Ik kan het niet! Jullie chanteren me!’ roep ik terwijl de tranen over mijn wangen stromen. ‘Laat me toch creperen, ik ben moddervet!’ Mijn moeder probeert me te kalmeren en loopt even later naar buiten om de kinderarts te bellen. ‘Jullie huilden ook om mijn lichaam! Dat zegt toch genoeg!’ roep ik naar mijn vader.
‘We huilden omdat je botten uitsteken, Noa.’
Ik weet al hoe laat het is.
Geef een reactie