Ik lach alles weg en niet eens met opzet. Als ik ergens binnenkom waar mensen zijn, schiet mijn mond gelijk in de lachhouding. Als ik met mensen praat kunnen mijn mondhoeken niets anders doen dan naar boven krullen. Wanneer iemand mij vraagt hoe het met me gaat, zeg ik met een grote lach op mijn gezicht altijd dat het goed gaat. Ik ben het meisje dat altijd lacht. Zo stond ik bekend, want zo was ik vroeger.
Het meest vervelend van al dat gelach vond ik nog wel dat ik het niet met opzet deed. Soms snakte ik ernaar dat iemand me vroeg hoe het nou werkelijk met me ging, omdat het helemaal niet goed ging. En wanneer dit dat eindelijk gebeurde na weken, al niet maanden indirecte boodschappen afgeven, dan kon ik niet anders doen dan lachend zeggen dat het goed met me ging.
Ik haatte mezelf hierom, maar vond mezelf tegelijkertijd ook wel weer sterk en stoer hierom. Ik was het meisje uit het liedje ‘..Cause supergirls don’t cry’. Ik huilde immers nooit waar mensen bij waren en met mij ging het altijd goed.
Ik had geen idee hoe dit te veranderen en wist ook niet waardoor het kwam. Hoe persoonlijker het werd, hoe extremer de glimlach werd. Dit kwam natuurlijk tot volle uiting toen ik in therapie ging. Het was gewoonweg genant op welke momenten ik begon te lachen. En nee, niet gewoon een glimlach, nee bijna een lachstuip!
‘Maar vind je het dan niet heel pijnlijk dat…..?’
Uhm.. hahahahaha nou ja…hahahahaha..ach, ik ben het gewend hahahahaha
Maar van binnen huilde ik. Van binnen voelde ik me vreselijk. Als er mensen om me heen waren ging alles goed, stond mijn gezicht op zonnig. Maar eenmaal thuis zette de donder en bliksem in en werd het verdomde donker en stil in mij. Ik wist me geen raad met al die gevoelens en kon ze ook niet uiten. Vreselijk. Op die momenten grijp je naar of ontwikkel je destructieve copingmechanismes. Ook schreef ik gedichten, van die donkere, dodelijke teksten.
Op een dag durfde ik 1 van die gedichten aan een docent, die ik erg mocht, te laten zien. Het was een uiterst depressief gedicht. Ik hoopte zo dat ze mij serieus zou nemen en zou begrijpen dat ik het niet langer allemaal alleen kon. Vol spanning en mijn lachspier in bedwang houdend liep ik haar kantoortje binnen. ‘Wat een treurig gedicht, maar wat een mooie beeldspraak, daar moet je meer mee werken in je gedichten’. Ik lachte wat, bedankte en liep weg. Ik kon wel door de grond zakken.
Keer op keer werd ik teleurgesteld in mijn poging hulp te vragen en krijgen. In die tijd legde ik de schuld veelal buiten mezelf.
‘Wat stom dat ze mij niet zien staan en dat andere meisje wel!’ Achteraf gezien zal een groot deel aan mijzelf hebben gelegen en de manier waarop ik mijn behoeften en gevoelens uitte. Ik was het blije meisje met die vrolijke staart en de grote glimlach. Ik was het meisje dat prima cijfers haalde en met wie het altijd goed ging.
De enige manier voor mij om aan te geven dat het niet goed met me ging was: indirect. Slecht eten, proberen af te vallen, mijn best doen om chagrijnig te kijken wanneer er mensen bij waren… en ga zo maar door. Alles in mij had geleerd om vrolijk, netjes en positief te zijn wanneer er mensen bij waren. Ik kon niet anders.
Mijn laatste redmiddel was het opschrijven en dat was wat me uiteindelijk wel steun opleverde. Ik schreef op hoe het werkelijk met me ging en waar ik werkelijk in mijn hoofd allemaal mee bezig was en gaf dat – met doodsangsten en kannen vol schaamte – aan mijn mentrix en die nam het serieus. Eindelijk. Toen ik eenmaal gesprekken met haar had, begon het liedje weer van voren af aan: lachen, relativeren, lachen, bagatelliseren, lachen…
Nu ben ik heel veel jaren verder en lukt het me aardig om serieus over mijn gevoelens en gedachtes te praten. Zoals je leest ging dat niet van de ene op andere dag. het kostte me jaren om mezelf hierin te trainen, om mezelf kwetsbaar te durven opstellen. Het is niet dat ik er volledig van af ben, want nog steeds lach ik als iemand die niet heel dichtbij me staat me een persoonlijke vraagt stelt, maar ik ben wel heel veel verder dan toen ik 16 jaar was!
Geef een reactie