Het water was koud, maar niet té koud. Het meer voer mijn lichaam steeds iets verder mee de diepte in. Ik had mijn ogen gesloten. Het was goed. Alles was goed. Het geluid van de golven zorgde voor stilte in mijn hoofd. Het leven was nog nooit zo mooi, zo volledig geweest.
Terwijl ik daar zo lag, dacht ik aan de jaren dat ik te bang was om het water in te gaan. Alle momenten die ik had gemist. Ik had aan de kant gezeten. Mijn armen over mijn buik. “Nee, ik ben mijn zwempak vergeten. Maar ga lekker, ik heb een boek. Ik red me wel.” Dat zwempak had ik een jaar daarvoor aangedaan en besloten dat ik niet het lichaam had dat hierbij paste. Het zwempak lag sindsdien als een propje achterin mijn kast. Haast vergeten, maar altijd aanwezig. Ik dacht aan de keren dat ik thuis was gebleven terwijl mijn vrienden naar het strandje waren gegaan. “Ik sla deze keer even over, beetje hoofdpijn.” Terwijl ik thuis huilend onder de douche stond. Boos omdat ik het schijnbaar niet in me had om me over die schaamte heen te zetten. Verdriet omdat ik me dit zo aantrok. Hoofdpijn had ik er ondertussen wel van gekregen…
En hier lig ik dan. Eindelijk. In het water dat ik voorheen te vies, te koud, te ongemakkelijk had gevonden. Ik open mijn ogen en zie de wolken voorbij trekken. De takken van de bomen zwiepen op het ritme van de wind. En ineens is dat alles wat uitmaakt. De wind die er altijd geweest is en ook altijd zal zijn. Maar het lijkt alsof ik hem nooit eerder echt heb gevoeld. De takken en de bladeren die lijken te dansen, waar ze voorheen altijd maar wat wiebelden. De wereld is anders. Veranderd. Of ben ik het misschien…?
De zon kruipt haast verlegen achter een wolk vandaan. De warme stralen raken mijn gezicht, mijn buik, en ik krijg kippenvel. Het voelt alsof ik eindelijk wakker word uit een diepe winterslaap die jaren heeft geduurd. Alsof ik grof door elkaar word geschud. En daardoor juist rustiger ben geworden. Ik zie wat vogels voorbij vliegen. Wat waren dat nou? Hoor ik mezelf denken. Bram zei het gister. Een wouw? Terwijl ik het gesprek van de dag ervoor terug probeer te halen, besef ik dat ik nooit zo rustig in mezelf heb gediscussieerd. Geen schelden, geen getier, helemaal niks. Ik wil gewoon weten welke vogel ik net zag. Zonder dat ik me druk maak of die vogel me dik of lelijk vindt. Ik kan naar de wereld kijken en me geen zorgen maken om het feit dat de wereld terugkijkt. Wat de wereld ziet aan mij. Ik bedenk me dat de wereld mij geaccepteerd heeft. Maar dat is niet waar. Ik denk dat de wereld dat altijd al heeft gedaan. Alleen ik had dat zelf nog niet.
Ik kijk naar mijn rimpelige vingers. Zoveel jaren was ik bezig met mezelf kapotmaken. Ik ben nog steeds datzelfde meisje, met diezelfde groeven in haar vingers. De vingers die deden wat mijn hoofd ze opdroegen. Nog steeds, maar nu met een ander doel. Ik wil helen. Steeds meer. Weer sluit ik mijn ogen. Ik focus me op de geluiden van het water, de bomen en de waarschijnlijke wouw die terug is gekomen. De wind voelt koud aan mijn natte lichaam, maar dat maakt niet uit. Niks maakt even uit. Nog even lig ik zo. Ik hoor het water langs mijn hoofd kronkelen, suizen. Ik voel me afgesloten van het moment, maar ik ben er niet van verwijderd. In tegendeel, ik voel me levendiger dan ooit.
Terwijl ik rustig verder dobber en luister naar de golven die zachtjes tegen mijn gezicht klotsen, denk ik aan het meisje dat ik vroeger was. Ineens staat dit meer symbool voor de rust die ik nu ervaar. Het meer dat soms ruig kan optreden door invloeden als een boot, of een storm. Stormen die mijn meer ook heeft gekend. Het meer dat nu niet meer zo snel buiten haar oevers treedt. Een meer waar ik hard aan heb moeten werken, want ik wilde niet meer verdrinken.
Ruw word ik uit mijn gedachtes gerukt wanneer ik een golf van het koude water over mijn hoofd neer voel komen. Ik open mijn ogen weer en kom overeind. Mijn vriend kijkt me lachend aan en ik lach terug.
De situatie die ik zojuist beschreef, is al even geleden. Voor mij is dit wel een heel mooi en belangrijk moment geweest. Een moment waarin ik leerde dat mijn hoofd ook wel echt een fijne plek is. Waar ik welkom ben en waar ik zelf inhoud aan kan geven. Een soort huis dat ik zelf in mag richten met de meubels die ik mooi vind. Niemand hoeft er iets van te vinden, alleen ik. Een plek waar ik nu bepaal wat er gedacht wordt. Waar verdriet, schaamte en boosheid plaats hebben gemaakt voor rust en vrede.
Verzonken in gedachtes, maar niet meer verdronken.
Geef een reactie