Jarenlang dacht ik dat ik mezelf aanstelde. Ik had geen goede reden om psychische problemen te hebben. Ik was niet zo mager als de meisjes met anorexia in tijdschriften en op tv. Op school haalde ik nog goede cijfers en ook mijn thuissituatie was niet schrijnend. Heel af en toe durfde ik open te staan voor iemand die me wilde steunen, maar al snel sloeg ik de dikke deur weer dicht. Ik schaamde me, voelde me heel ongemakkelijk en kon niet praten over mijn gevoelens. Pas toen ik volledig vast kwam te zitten in mijn leven durfde ik professionele hulp te zoeken voor mijn eetstoornis en depressie. Nog steeds was ik bang dat mensen mij een aansteller zouden vinden en dus wilde ik zo ziek mogelijk zijn.
Het voelde voor mij als mijn enige kans op hulpverlening en enige keer dat ik dit zou krijgen. Ik moest dan wel iets ernstigs hebben, anders zouden mensen, inclusief ikzelf, mij nooit serieus nemen. Mijn gewicht moest zo laag mogelijk zijn, ik moest zo min mogelijk eten en ik moest me zo slecht mogelijk voelen. Heel raar eigenlijk want ik ging erheen om me juist beter te voelen, maar ik deed er de dagen vooraf aan de afspraak alles aan om me slechter te voelen.
Mijn niet goed werkende copingmechanisme zorgde er echter voor dat ik op de dag van de intake prima in mijn vel zat. Waarom ging ik eigenlijk hulp zoeken, dat had ik toch helemaal niet nodig? Ik was eigenlijk best gelukkig, toch? Eenmaal in gesprek met de therapeut lukte het me niet goed om de ernst van mijn problemen duidelijk te maken. Ik moest veel lachen, maakte dingen minder groot dan ze werkelijk waren en schaamde me constant. De week erop zou ik weer een gesprek hebben. Die belofte voelde als een opluchting want het betekende dat ik een nieuwe kans kreeg of duidelijk te maken dat het niet goed met me ging.
Als ik de ernst van mijn problemen niet kon communiceren door taal, dan moest ik dit maar doen met behulp van mijn symptomen. Als ik nog meer zou afvallen, dan zou ik er ongezonder en slechter uitzien en dan zouden mensen begrijpen dat het écht niet goed met me gaat. Misschien moest ik daarvoor ook maar meer gaan bewegen. Zo verzon ik nog meer zaken die ik van mezelf moest doen om de ernst van mijn problemen duidelijk te maken. Bij het tweede gesprek had ik wat om over te praten. Ik nam de weinige hoeveelheid die ik had gegeten zelf deels serieus en vertelde hierover. Aan de andere kant voelde ik mijzelf een faker, want ik deed dat mindere eten zelf en het had waarschijnlijk niet te maken met een échte eetstoornis. Misschien bedroog ik de boel wel?
Het was niet geheel duidelijk hoeveel gesprekken ik zou krijgen met de therapeut, maar ik vond het wel fijn om er te komen. Dit zorgde ervoor dat ik ook angstig was om er niet meer te mogen komen. Als mijn problemen zouden verminderen en ik minder zou zou zijn, zou ik vast weer weggestuurd worden of met een veel lagere frequentie mogen komen. Het moest dus qua symptomen niet te snel beter gaan, want dan zou de therapeut zich minder zorgen om me maken.
In mijn hoofd was er door dit alles constant een grote strijd aan de gang. Ik wilde vechten om me beter te voelen, maar ik mocht tegelijkertijd niet vechten want dan zou ik de hulp misschien verliezen. Ik wilde me graag beter voelen en van mijn problemen af, maar ik moest die problemen ook behouden en wellicht verergeren wilde ik serieus genomen worden door de hulpverlening. Voortdurend was ik bezig met wat andere mensen van mij dachten en wat er zou kunnen gebeuren als het beter of minder goed met mij zou gaan. Ik leefde in angst en voelde me enorm afhankelijk van de hulpverlening en hierdoor minderwaardig.
Pas jaren later besefte ik me dat het niet mijn omgeving was die mijn problemen serieus moest nemen, maar vooral ikzelf. Ik vond mijn problemen niet ernstig genoeg, wist niet hoe erover te communiceren en daarom vond ik dat de uiting ervan duidelijker moest. Ik moest mijzelf meer schade toebrengen, anders viel het allemaal wel mee. Ikzelf zag nauwelijks meer hoe ernstig ik er eigenlijk al aan toe was en dat ik voor goede hulpverlening helemaal mijn problemen niet hoefde te verergeren. Sterker nog, het nog minder eten, meer bewegen en ander destructief gedrag zorgde ervoor dat de aandacht zich van mijn werkelijk problemen verplaatste naar mijn gedrag, de uitingsvorm.
Ik kreeg hierdoor aandacht en zorg voor mijn ongezonde gedrag, maar veel minder aandacht en zorg voor de werkelijke achterliggende problemen. Ik die tijd kon ik dat niet begrijpen. Nu begrijp ik dat je niet rustig kunt gaan praten over wat er in iemands hoofd speelt als die ergens in een groot meer ligt en op het punt staat om te verdrinken. Er is dan eerst aandacht nodig voor het veilig maken en verbeteren van de basis situatie, alvorens je kan verder kijken naar de werkelijke problemen.
Ik wilde zo ziek mogelijk zijn om serieus genomen te worden, maar had niet door dat ik mijzelf hiervoor eerst serieus moest nemen, anders zou ik in mijn ogen toch nooit ziek genoeg zijn voor zorg en aandacht. Het uiterlijk vertoon, mijn destructieve gedrag moest ik los durven laten om erachter te komen wat er zich op bodem van de put bevond. Ik ging schrijven over mijn gevoelens en leerde er heel langzaam over praten. Ik heb me heel vaak rot geschaamd voor wat ik zei, maar juist die momenten van schaamte, pijn en verdriet waren het meest waardevol in therapie. Ze stonden qua waarde niet in verhouding tot alle gesprekken over mijn gewicht, de hoeveelheid eten die ik at, mijn vele bewegen en niet goed voor mijzelf zorgen.
Probeer de problemen die in je hoofd spelen eerst zelf serieus te nemen. Je hoeft hiervoor niet eerst ondergewicht te hebben, veel te weinig te eten, jezelf te beschadigen of slecht te presteren op school. Het gaat niet goed met je en je bent ongelukkig en dat is waar het om draait. Probeer hierover in gesprek te gaan en durf hier hulp voor te vragen. Verstop je niet achter symptomen, achter destructief gedrag, maar probeer je ware ik met jouw daadwerkelijk angsten, onzekerheden en pijn te laten zien. Dat is heel eng en heel moeilijk, maar als ik het kan, kan jij het ook.
Fotografie: Luigi Morante
Geef een reactie