Uit de open keuken van het appartement in Almere komt een heerlijke etensgeur, een geur die ik van mijn eetstoornis eigenlijk helemaal niet heerlijk mag vinden. Ik wandel richting de keuken en zie daar mijn vader achter het fornuis staan. Hij maakt eten voor die avond. Hij opent het kastdeurtje en haalt er een fles olijfolie uit. Er gaat een flinke scheut van de olie in de pan. Door mijn hele lichaam heen voel ik een gevoel van schrik. “TE VEEEEEL” gil ik in gedachten. Ik loop snel naar de pan waarin de, voor mijn gevoel, liters olie net verdwenen en vraag me af hoe ik dat van mijn eten af kan krijgen. Als ik dit eet, ben ik morgen zeker aangekomen! Bah!
Dit is wat er zo’n 10 jaar geleden in mij omging. Ik had een ernstige eetstoornis en was constant bezig met de hoeveelheid die ik van mezelf mocht eten, met hoeveel vet ik mocht eten en wat er in mijn hoofd allemaal veilig was om te eten. Het was in die periode helemaal niet leuk om ‘gezellig’ bij iemand te gaan avondeten. Ik moest overdag van mezelf minder eten, zodat ik de enge maaltijd waar ik geen controle over had op die manier deels kon compenseren. Dat voelde altijd heel naar, omdat ik wel gewoon trek had. Daarnaast maakte ik me enorm zorgen over wat we die avond zouden gaan eten. Zou het eten niet te veel vet bevatten? Zou ik niet te veel hoeven eten? Zou ik van het eten aankomen? Zou er na het eten nog een toetje zijn en zo ja, wat? Als we ijs aten na het eten, kon ik het dan maken om erna naar het toilet te gaan…?
De mensen waar ik at deden hun best op het eten en hoopten op gezelligheid. Ik daarentegen was enkel bezig met mijzelf, met mijn gewicht en het aantal kcal dat ik op zou eten. Achteraf gezien eigenlijk vrij egoïstisch, al was dat natuurlijk helemaal niet mijn bedoeling. De eetstoornis overheerste mijn hele leven inclusief mijn keuken.
In mijn keuken in Nijmegen en later in Amsterdam werd maar nauwelijks écht gekookt. Ik maakte vooral dingen warm. Experimenteren met recepten durfde ik niet, ik at enkel veilige maaltijden, althans dat dacht ik. In mijn hoofd waren de maaltijden die ik at best gezond. Ze waren wel wat aan de weinige kant, en ik zou er misschien iets door afvallen, maar ze waren wel gezond. Ik hield mezelf overduidelijk voor de gek want door dat zogenaamde gezonde koken raakte mijn lichaam zo van slag dat ik bijna twee jaar niet meer ongesteld werd.
In de supermarkt had ik enkel vaste producten die ik kocht. Soms keek ik wel eens verlekkerd bij andere producten, maar dit mee naar huis nemen durfde ik niet. Het was zwak om hiervoor te zwichten, om mee te gaan in mijn drang om lekkere en meer calorierijke producten te eten. Ik mocht van mezelf vooral doperwten uit een pot eten, crackers met gebakken appels en noodles met overmatig veel groente. Ik maakte mezelf wijs dat ik dit eten enorm lekker vond. Als ik dit nu zou eten, zou ik er geen bal meer aan vinden. Sterker nog, ik moet er niet aan denken om deze dingen als avondmaaltijd te eten.
Mijn eetstoornis beheerste mijn keuken. Als ik dan in een gekke bui olie in de pan deed, was dit niet meer dan 1 druppel. ‘Zo, genoeg!’ Als ik het idee had dat producten te vet waren, probeerde ik dit eraf te vegen. Ik had niet door dat mijn lichaam vet nodig had om goed te functioneren en dat bakken in olie het eten ook gewoon een stuk lekkerder maakte.
Bij andere mensen eten vond ik vreselijk lastig. Ik vond het daarentegen erg leuk als er iemand bij mij kwam eten. Ik kon dan uitgebreid voor die persoon koken en vond het daarnaast prettig als die persoon veel meer at dan ik. Natuurlijk moest ik vooraf en naderhand van mezelf compenseren, maar ik vond het leuk om zo toch af en toe met allerlei lekker eten bezig te zijn én een excuus te hebben om hier zelf ook een klein beetje van te kunnen eten.
Ik kan me nu nauwelijks meer voorstellen hoe extreem ik jaren geleden bezig was in de keuken. Terwijl ik had kunnen genieten van gezellige maaltijden, van bijzondere recepten maken, was is geobsedeerd door kcal en vet, at ik potten vol doperwten samen met crackers en gebakken appels als avondeten, verpeste ik de gezellige sfeer bij etentjes en verpeste ik bovenal mijn eigen leven. Ik deed het niet met opzet, ik weet dat het door de eetstoornis kwam, maar ik heb er wel spijt van.
Toen ik ging vechten tegen mijn eetstoornis, ging ik vechten tegen de eetgestoorde gedachtes. Met hulp van mijn lieve vriendin ging ik experimenteren met ander eten. Ik ging meer olie gebruiken in de pan en ging af en toe samen met haar uit eten. In het begin was het heel spannend, zeker omdat ik bang was er kilo’s van aan te komen. Ik kwam door de jaren heen zeker aan, maar niet van de ene op de andere dag. Bovendien kwam ik enkel aan naar een gezond gewicht en niet meer dan dat.
Inmiddels geniet ik van lekker eten, ga ik graag uit eten, bestel ik zo nu en dan wat te eten én vind ik het maar wat fijn als ik niet hoef te koken en er voor me wordt gekookt. Ik zou voor geen goud terug willen naar die eetgestoorde periode.
Ik hoop dat als jij in eenzelfde fase zit als ik in de inleiding van deze blog beschrijf, dat je steun zoekt bij je omgeving. Ik isoleerde me van alles en iedereen en praatte er nauwelijks over. Dat was echt een grote fout van me. Dit heeft me zo onnodig veel tijd gekost. Praat erover, vraag steun, ga uitdagingen aan en stel haalbare doelen voor jezelf wat betreft eten, koken, boodschappen doen en uit eten gaan.
Geef een reactie