Proud2Bme heeft twee medewerkers, Ilja Otjens en Ans van Langveld, van GGZ Oost-Brabant mogen interviewen.
Ilja Otjens is een sociaal therapeut binnen het eetstoornissenteam. Zij is vooral werkzaam in het jeugddeel van 14 tot 18 en ook deels in het volwassenprogramma van de 4-daagse groep met anorexia nervosa. Daarnaast is ze een psychiatrisch verpleegkundige gespecialiseerd in groepen en eetstoornissen. Ans Langveld is ook een sociaal therapeute met dezelfde achtergrond als Ilja Otjens, maar ze is ook een management ondersteuner. Bij de behandeling zit ze vooral in het voorbereidende stukje. Zij ziet de volwassenen met anorexia problematiek en daarnaast werkt ze in de resocialisatie en het nazorg programma.
Hoe verloopt een aanmelding van een nieuwe cliënt?
Otjens: Iemand meldt zich aan via een huisarts of een andere hulpverlener voor een intake. Bij de jeugd worden ouders ook bij de intake en behandeling betrokken dus die zijn er ook bij de intake. Bij een volwassene gebeurt een intake vaak alleen. Tijdens een intake wordt van alles gevraagd. We houden een zogenaamde retro-analyse. We vragen wat er aan de hand is en hoe diegene hier is gekomen. Dit bespreken we dan in onze intaketeam. Daar zijn verschillende disciplines bij aanwezig en daar kijken wij naar wat er nou aan de hand is: ‘’Is er sprake van een eetstoornis en zo ja, wat kunnen wij betekenen voor de cliënt?” Als wij wel iets kunnen betekenen, wordt dat in een adviesgesprek teruggekoppeld.
Daarna start iemand in de pre-therapiegroep. Dat is de voorbereiding op de behandeling en hier vindt ook het motivatie traject plaats. Als wij niets kunnen betekenen, gaan wij kijken waar de cliënt dan wel op zijn plek is. ###
Betekent dit dat de pre-therapie er is om wachttijden te overbruggen voor nieuwe cliënten?
Langveld: Nee, dat is iets anders. Pre-therapie is echt ter voorbereiding op de behandeling. Het is meer een verlenging van de intakefase. Wij gaan ervan uit dat een eetstoornis niet behandelbaar is als de cliënt niet gemotiveerd is. Daarom vindt die hele motivatie plaats in de pre-therapiegroep.
En die pre-therapie begint ook meteen na de intake? Dus daartussen zou geen wachttijd zijn?
Langveld: Het kan zo zijn dat er een wachttijd is. We hebben het natuurlijk liever niet. We werken in groepen en bij 9 mensen is een groep vol. Wij hebben een aantal pre-therapie groepen, maar als een groep vol is worden mensen ook wel op de wachtlijst gezet voor de volgende groep.
Gebeurt er dan nog iets om die wachttijd te overbruggen?
Langveld: In principe niet. Volwassenen moeten die tijd zelf overbruggen.
Otjens: Gelukkig is er geen wachttijd bij de jeugdgroep. Die kunnen meteen starten. De langste wachttijd was 2 weken. Mocht het zo zijn dat het meer dreigen te worden, dan kijken we eventueel naar individuele gesprekken om die tijd te overbruggen. Of ouderbegeleidingen, dat is in het volwassene programma wel hetzelfde.
Langveld: Als het gaat om ondergewicht wel. We zien veel mensen met verschillende eetstoornissen: anorexia, boulimia, obesitas. Voor obesitas en binge problematiek hebben we een flinke wachtlijst gehad voor de pre-therapie groep. De mensen met een te laag gewicht zijn dan toch urgenter.
Hoe worden die pre-therapiegroepen ingedeeld?
Otjens: Op leeftijd en ziektebeeld. Degene met dezelfde stoornissen zitten bij elkaar. Bij de jeugd is het echt op leeftijd. Bij de groep van 14 tot 18 jaar is het vooral anorexia nervosa. Af en toe is er een meisje met boulimia nervosa, maar vaak zijn die wat ouder voordat ze in de hulpverlening terecht komen. En dan kan het zo zijn dat er te weinig aanmeldingen zijn voor 2 hele groepen. Dus dan kan het voorkomen dat er iemand met boulimia bij de groep van anorexia zit.
Het is niet ideaal als ze bij elkaar zitten. Ze herkennen zich niet zo in elkaar. Iemand met anorexia vindt zich te dik, terwijl die met boulimia denkt: ‘’Dat is niet zo en wat ben ik dan wel niet.” Ze herkennen zich wel in elkaar in de zin van hun onzekerheid over hun lichaam.
Ik las op jullie site dat jullie je ook richten op de achterliggende problematiek. Dus daar horen die factoren wel weer bij: die controle en dat soort dingen. Hoe gaan jullie daar precies mee om?
Otjens: In de pre-groep zijn we echt bezig met die motivatie. Dus hoe kunnen we de cliënt zich ervan bewust laten worden dat er echt een eetstoornis is en dat dat behandeld moet worden. In de behandeling richten wij ons op 3 pijlers. De eerste pijler is het gewicht en het eetpatroon.
‘’Hoe kan je zorgen dat je een gezond gewicht bereikt en je eetpatroon normaliseren?” Dit kan zijn door te stoppen met braken en laxeren. Daarnaast ga je aan de slag met jouw lichaamsbeleving. De derde pijler is de achterliggende problematiek.
Wat gebeurt er als een persoon met bijvoorbeeld anorexia ook een persoonlijkheidsstoornis heeft?
Langveld: Dat wordt dan duidelijk in de intakefase. Dan vindt er een psychologisch onderzoek plaats. Dan wordt het duidelijk of het gaat om comorbiditeit. Dat is jammer genoeg wel vaak zo. Mensen die hier komen hebben wel een flinke eetstoornis. Vaak is er dan naast de eetstoornis toch nog een andere problematiek aanwezig. De wat eenvoudigere eetstoornis wordt ambulant behandeld. Vanuit ons uitgangspunt is er wel ook aandacht voor die andere problematiek. Dat komt omdat je ziet dat als de eetstoornis meer op de achtergrond komt, de andere problematiek meer op de voorgrond komt. Dat nemen we in de behandeling op en daar maken we afspraken over. Wij geven tijdens de behandeling ook handvatten om ermee om te gaan. Mocht dat niet genoeg zijn dan verwijzen we die persoon tijdens de nazorg door naar een specialist op dat gebied.
Hoe worden de ouders/naasten bij de behandeling betrokken?
Otjens: Bij de jeugd zijn ze er vanaf de intake bij betrokken. Ouders krijgen ook een oudercursus van vijf bijeenkomsten. Hierin krijgen ze psycho-educatie en kunnen ze ervaringen uitwisselen met andere ouders. Als die oudercursus voorbij is, komt er gezinstherapie/ouderbegeleiding totdat het kind naar de nazorg gaat. Mocht de nazorg niet goed gaan, blijft de ouderbegeleiding doorgaan. We sluiten ook met zijn allen af. Gedurende het hele traject zijn de ouders dus in beeld. Ook bij de evaluatiegesprekken zijn ze altijd aanwezig.
In het volwassenprogramma is het wel anders. Mocht de persoon nog bij de ouders wonen dan krijgen de ouders een aanbod voor oudercursus/begeleiding. Maar het is niet zo intensief als bij de jeugdgroep. Bij de jeugd wordt het verwacht van hun ouders en ook ingeroosterd. Bij volwassene is dat anders.
Zien jullie bij de volwassenen dan ook de naasten, zoals de partner?
Langveld: Die worden wel altijd uitgenodigd voor een gesprek. En op indicatie is er wel de mogelijkheid op partnerbegeleiding. Voor partners van cliënten bestaat er ook een partnergroep. Dat is dan één keer per maand. Dan krijgen de partners ook psycho-educatie en kunnen zij ervaring uitwisselen.
Otjens: Daarnaast is er ook een aantal keer per jaar familieavonden. Dan kan de cliënt zijn familie uitnodigen om een kijkje te komen nemen. Dan kunnen zij ook zien hoe het er hier aan toe gaat.
Maar jullie hebben geen kliniek?
Otjens: Nee, die hebben we niet. We hebben alleen een dagbehandeling en een ambulante behandeling. Wanneer een opname wel nodig is, kunnen de cliënten tot 18 jaar worden opgenomen door de kinderarts in Den Bosch. En volwassenen die tijdelijk moeten worden opgenomen in een ziekenhuis worden verwezen naar Tilburg of Ursula of Rintveld in Zeist.
Langveld: Dat vinden wij wel een minpunt. Wij zijn daar wel mee bezig, want je hebt wel een groep, bijvoorbeeld anorexia met een BMI van lager dan 14, waarbij een dagbehandeling niet meer verantwoord is. Dan moet diegene opgenomen worden in een kliniek om in ieder geval dat gewicht weer omhoog te krijgen. En wij vinden dat wij dat ook moeten kunnen bieden. We zijn er mee bezig, maar we stuiten alleen op wat hobbels binnen de organisatie. Maar we hebben goede hoop dat de kliniek hier wel gaat komen op niet te lange termijn.
Jullie werken veel in groepen. Stel dat het niet klikt in de groep tussen cliënten onderling of tussen cliënten en de behandelaar. Wat doen jullie hier dan aan?
Langveld: Bij anorexia klikt het vaak wel goed. Dat zijn vaak mensen die natuurlijk graag aardig gevonden willen worden. Maar in andere groepen klikt het soms niet. Wij werken natuurlijk in een groepsdynamiek. Dus de groep is vooral een methodiek die helpend en ondersteunend is bij het loslaten van de eetstoornis.
Dus ik vind het wel een uitdaging om dan te kijken hoe iedereen zich dan veilig kan gaan voelen en toch een plekje vindt. Het kan ook zijn dat iemand die normaal niet graag conflicten aangaat, dit nu in die veilige setting wel durft aan te gaan en te ervaren wat voor positief gevoel dat kan geven. Dat is voor ons dan een aandachtspunt. Het gebeurt bijna niet dat wij een niet klikkende groep uit elkaar moeten halen.
Otjens: We gaan er wel voor dat iedereen gewoon in behandeling blijft. Tenzij iemand echt over de grens gaat, maar dan hebben we het over de waarde, normen en de afspraken. Maar dat je elkaar soms even niet ligt, daar kunnen wij niets aan doen.
Langveld: En als het niet klikt tussen cliënt en behandelaar, dan gaan wij daar niet anders mee om. Als wij als sociaal therapeut horen dat een cliënt een vervelende reactie heeft gekregen van een behandelaar, dan moedigen wij de cliënt aan om dat dan aan te gaan. Vaak zijn dat echte leermomenten. Dat is dan ook ons uitgangspunt. En over het algemeen lukt dat dan ook. Maar het kan ook zijn dat wij niet horen dat sommige cliënten een voorkeur hebben voor een bepaalde behandelaar of een betere klik hebben met een behandelaar.
Wat mij opviel aan een ervaringsverhaal is de theatersport. Daar hebben wij bij andere instanties nog nooit over gehoord.
Otjens: Dat is eigenlijk dramatherapie. De vorige dramatherapeut noemde het theatersport. Maar de huidige dramatherapeut heeft het er over gehad om die naam weer terug te veranderen.
Langveld: Het principe lijkt een beetje op de Lama’s die vroeger op tv waren. De cliënt wordt uitgedaagd om te improviseren en echt ‘’ja” te zeggen tegen een spelsituatie waarin ze zich moeten laten zien. Dat is waar theatersport om gaat.
Maken jullie gebruik van ervaringsdeskundigheid?
Otjens: We maken nauwelijks gebruik van ervaringsdeskundigen. We doen dat wel bij preventies. Wij geven ook preventie op scholen. Dat was in de hoop dat we eetstoornis vroeger konden signaleren en hopelijk behandeling kunnen voorkomen. Daar wordt gebruik gemaakt van een ervaringsdeskundige. Zij worden dan ook opgeleid voor zulke gelegenheden. Soms worden wij daarvoor “ingevlogen”, maar normaal doen zij dat zelf. En we doen het ook in de oude groepen. Dan vragen we een oud-cliënt om erbij te komen zitten en te laten vertellen hoe de behandeling werd ervaren. Ze zijn er bij de GGZ mee bezig om mensen te werven om de vierjarige opleiding te doen, zodat ze ingezet kunnen worden als ervaringsdeskundige. En ik hoop dat wij daar ook iets mee gaan doen.
Wij nodigen wel ervaringsdeskundige of mensen die al verder in het traject zijn uit voor bij de eerste fase van nieuwe cliënten.
Zij komen dan in die pre-groep om te vertellen hoe het is om in behandeling te zijn. Wij kunnen wel zeggen dat het mee valt, maar een ex-cliënt kan dat toch beter vertellen. Wij willen daar in de toekomst wel iets mee, maar hoe we dat door gaan voeren weet ik nog niet.
Langveld: Wat wij wel graag willen in de GGZ Oost Brabant is om ervaringsdeskundigheid meer in te zetten en de mensen ook op te leiden. Als het gaat om eetstoornissen, kan dat heel aanvullend zijn.
Otjens: Ik merk van ervaringsdeskundigen dat zij het ook fijn vinden om er iets mee te kunnen doen. We hadden toen een jeugdcliënt die pedagogiek en orthopedagogiek ging studeren. Die heeft nu stage gelopen bij de jeugdafdeling en kwam binnenlopen om te vertellen hoe het ging en zij zei dat zij daar ook wel iets mee zou willen doen. Zij vindt het fijn om er andere mee te kunnen helpen. Zij weet hoe de cliënte zich voelt. Zij heeft zich aangemeld voor preventie en ik kan haar bellen als ik haar nodig heb. En het is voor ons ook fijn om te zien dat zo iemand hun eetstoornis onder controle heeft en dat het goed gaat.
Zijn er dan bepaalde methodes die jullie gebruiken waarvan jullie denken: daar staan we sterk in? Dat verschilt met andere instanties?
Otjens: Ik weet niet zozeer of wij verschillen van andere instanties. Er zijn natuurlijk Nederlandse richtlijnen voor eetstoornissen waar we met alle instellingen ons hand voor hebben gemaakt. Ik denk dat wij allemaal op die manier werken. Wat wij de laatste jaren vooral doen is oplossingsgericht werken. Dus we vragen waar de krachten liggen, we vragen hoe het lukt om stappen te gaan zetten en we focussen niet op hoe het niet gelukt is of hoe het anders kan. Dat werd vroeger veel gedaan. En nu zijn we meer bezig met de mogelijkheden. Vandaar uit gaan we starten.
Langveld: Ik denk dat wij ons toch onderscheiden doordat wij wat kleinschaliger zijn. We zijn wel gegroeid maar we zijn nog steeds klein. Ik denk dat dat wel zorgt voor een hogere betrokkenheid bij de cliënten. Het aantal medewerkers is laag en de mensen om je heen zijn dus bij iedereen bekend. En wat ook nog is, is dat bij andere instanties de nadruk ligt op de behandeling. Maar dat de resocialisatie en nazorg uit hun handen worden gegeven. Ik denk dat dat bij ons wel beter is. Voor iedereen die daar gebruik van wilt maken is er echt een intensief resocialisatie programma. Er is een nazorg traject. Onze ervaring was ook dat dan het echte werk begint. Zeker na een intensieve behandeling moet je alles weer opnieuw op gaan pakken, zonder die eetstoornis. Sommigen zijn bijvoorbeeld gestopt met hun studie voor de behandeling. Daarom kijken we mee en ondersteunen we dan juist nog heel erg.
We hebben ook een methode die we toepassen van Verberne. Dat is een Engelsman die heel veel onderzoek heeft gedaan en werkt met heel veel boulimia patiënten. Die heeft daar een heel protocol voor geschreven, vooral gericht op cognitieve gedragstherapie. Die methodiek loopt een beetje door alle programma’s heen.
Jullie besteden veel aandacht aan de nazorg. Is de kans op een terugval hierdoor kleiner?
Langveld: De kans op terugval is wel groot bij een eetstoornis. Daarom is er zoveel aandacht voor. Cliënten moeten een preventieplan maken en daar werken we dan mee. Dan kijken we naar wat die terugval heeft veroorzaakt. Je gaat leren hoe je een terugval herkent en welke maatregelen je kunt nemen. Die terugval is er soms dus wel, maar we proberen de cliënten handvaten mee te geven om de terugval te herkennen en ermee om te gaan. Terugval betekent dus niet meteen helemaal terug naar stap 1.
Jullie hebben in Brabant ook meerdere instanties die werken met eetstoornissen. Zien jullie een verschil in werkwijze of zien jullie veel overeenkomsten?
Otjens: Er is wel een verschil, denk ik. In Tilburg is er natuurlijk wel een klinische afdeling. Ik weet eigenlijk niet of ze daar veel dagbehandelingen hebben. En bij de GGZ Eindhoven hebben ze alleen individuele therapie, dus geen groepstherapie.
Langveld: Wij zijn de enige met zo’n uitgebreid dagbehandelingprogramma in Brabant en ik denk ook in Limburg.
Is er nog iets wat u kwijt wilt?
Langveld: Ik denk dat de kracht van hier is, is dat het in een groep gebeurd. Ze kunnen steun bij elkaar vinden en het zijn open groepen. Dus er zitten ook mensen die hier al langer lopen, die de nieuwere mensen heel erg kunnen helpen. Ze kunnen zeggen hoe zij zich toen voelden of delen wat bij hun toen echt heeft geholpen. Dus dat is echt steunend en stimulerend.
Geef een reactie