Eén van de dingen waar ik spijt van heb is dat ik tijdens mijn eetstoornis veel heb gelogen. Ik loog namelijk echt de hele boel bij elkaar. Bijvoorbeeld over hoeveel en wat ik wel of niet had gegeten. Ik loog over of ik gespuugd of gelaxeerd had of niet, over hoe het nou echt met me ging, over hoeveel ik woog en over wat ik had besproken in therapie. Ik loog niet alleen tegen mijn ouders, maar ook tegen mijn vriendinnen, docenten en behandelaren. Eigenlijk tegenover iedereen…
In eerste instantie wilde ik niet dat mijn omgeving achter mijn eetstoornis zou komen. Daarom deed ik vaak alsof het gewoon goed met me ging en ik normaal had gegeten. Later, toen mijn omgeving wel wist van mijn eetstoornis, veranderde dat. Ik wilde toen vooral niet dat mensen zich zorgen zouden gaan maken om mij. Ik wist namelijk dat ze dat deden, maar ik vond dat niet nodig. Zo slecht ging het nou toch ook weer niet met me?
Naast dat ik loog omdat ik niet wilde dat mensen zich zorgen zouden maken, schaamde ik me ook voor mijn gedrag. Ik wist heus wel dat het niet normaal was wat ik deed. Mijn eetpatroon was één grote chaos. Ik at wel, ik at niet, ik had eetbuien en deed er van alles aan om het te compenseren. Ik wist dat het niet normaal was, maar ik kon het niet stoppen. Ik schaamde me bijvoorbeeld heel erg voor mezelf als ik weer eens had overgegeven. Ik voelde me dan vies en een mislukkeling en ik hield dit het liefst voor mezelf. Daarom loog ik tegen anderen hierover.
Ik wist ook dat mijn ouders boos op en teleurgesteld in mij zouden zijn als ik de waarheid zou vertellen. Ik wilde ze geen pijn en verdriet doen en daarom maakte ik de dingen vaak mooier dan dat ze waren. Echter had mijn gedrag wel invloed op de band tussen mijn ouders en mij. Het vertrouwen dat zij voor mijn eetstoornis wel in mij hadden, was toen helemaal weg. Ze wisten nooit zeker of ik wel of niet de waarheid sprak.
Doordat ik nooit eerlijk was over hoe het ging, moesten zijn ouders andere maatregelen treffen om te voorkomen dat ik nog dieper weg zou zakken in de eetstoornis. Voor mij voelde dit als straffen. Ik mocht niet meer alleen thuis zijn, al het eten ging achter slot en grendel, mijn zakgeld werd ingehouden en alles wat ik deed, werd dus gecontroleerd. Mijn ouders bedoelden dit goed en deden dit om mij te helpen, maar de kloof tussen ons werd hierdoor alleen maar groter. Toch hield ik hen (en mezelf) elke keer weer voor de gek. Ik beweerde dan dat het goed met me ging en dat ik echt wel alleen thuis kon blijven. Dit was een leugen, want ik wilde alleen maar alleen thuis zijn, zodat ik mijn eetbui zou kunnen houden. Mijn ouders gaven mij dan af en toe weer voordeel van de twijfel. Soms kwamen ze erachter dat ik ze opnieuw voor de gek had gehouden. De teleurstelling en het wantrouwen in mij werd groter en groter.
Het kwam ook weleens voor dat ik wel de waarheid sprak, maar dat mijn ouders mij niet meer geloofden. Dit vond ik erg frustrerend, want vertelde ik een keer de waarheid, geloofden zij me weer niet! Vanuit mijn ouders gezien was dat echter niet meer dan logisch. Ik had de boel immers al zo vaak bedonderd en het was zo moeilijk voor ze om mij te geloven…
Dit patroon is een aantal jaar achter elkaar zo doorgegaan. Toen ik een andere therapie volgde, werd dit patroon echter doorbroken. Deze therapeut keek op een andere manier naar onze situatie. De volledige verantwoordelijkheid van mijn herstel werd bij mij gelegd. Het was niet meer de taak van mijn ouders om mij te redden. Ik moest dat zelf gaan doen. Dit betekende dat mijn ouders dus niet meer het eten voor mij hoefden te verstoppen, mijn zakgeld in moesten houden en alles te controleren wat ik deed. Dat was verleden tijd. Het werd juist mijn taak om aan te geven wat ik nodig had.
Dit was iets nieuws voor mij, maar het opende wel mijn ogen. Ineens leek ik in te zien waar ik mee bezig was. Iedereen was druk met mij en maakte zich zorgen en ik hield dat alleen maar in stand. Maar dat wilde ik niet meer. Zo kon het niet langer doorgaan. De knop leek als het ware om te gaan en ik wilde gaan vechten tegen mijn eetstoornis. Ikzelf was ineens heel gemotiveerd, maar dit was voor mijn omgeving moeilijk te geloven. Ik had immers al zo vaak gezegd dat ik écht beter wilde worden terwijl ik allerlei dingen deed die het tegenovergestelde lieten zien.
Ik vond het erg lastig om hiermee om te gaan. Ik durfde bijvoorbeeld niet direct na het eten naar de wc te gaan, omdat ik bang was dat mijn ouders zouden denken dat ik zou gaan overgeven. Of als ik bijvoorbeeld een keer een koekje weigerde, was ik bang dat ze dachten dat ik weer af wilde gaan vallen. Ik wilde heel graag laten zien dat ik mijn best deed en dat het weer beter met me ging, maar ik begreep zelf heel goed dat dit voor anderen lastig was om te geloven. Regelmatig was dit dan ook een gespreksonderwerp tussen mijn ouders, de therapeut en mij. Hoe moesten mijn ouders het vertrouwen in mij weer terugkrijgen? Moesten ze mij maar weer op mijn woord geloven en hopen op het beste? En wat moest ik doen om het vertrouwen weer terug te winnen?
Voor mijn ouders was het moeilijk om de controle op mij volledig los te laten. Wel hebben ze dit gedaan, maar met duidelijke afspraken. Ik besefte me dat als ik echt beter wilde worden ik om hulp moest vragen als ik het moeilijk had. Ik leerde steeds beter wat voor mij lastige momenten waren. Op die momenten moest ik om hulp vragen. Een voorbeeld hiervan was dat ik wel eens het gevoel kon hebben teveel gegeten te hebben en dat ik dat dan wilde compenseren. Dat compenseren moest ik niet meer doen en dat was dus een moeilijk moment voor mij. In plaats van het moeilijk te hebben en het vervolgens tóch te doen, leerde ik om hulp te vragen bij mijn ouders. Ik gaf dan aan dat ik het moeilijk had en zij konden mij dan helpen. Dit deed ik niet alleen bij mijn ouders, maar ook bij andere mensen in mijn omgeving. Dit was iets nieuw voor ons allemaal. De communicatie tussen mijn omgeving en mij was ineens open en heel anders dan dat het daarvoor was.
Doordat wij ineens zo open waren naar elkaar, lukte het mijn ouders steeds beter om mij weer te vertrouwen. Ze zagen niet alleen dat het beter met me ging, ze konden ook met mij in gesprek daarover gaan en dat was een groot verschil met hoe het eerst was. Door op de moeilijke momenten om hulp te vragen, liet ik zien dat ik echt aan mijn eetstoornis wilde werken.
Stukje bij beetje kwam het vertrouwen terug. Dit ging minder snel dan ik had gehoopt, maar dat vind ik niet gek. Vertrouwen is iets wat weer moet groeien en wat dus ook de tijd nodig heeft. Het belangrijkste is dat je in contact blijft met elkaar en dat je eerlijk bent over hoe het met je gaat. Ook als het niet zo goed met je gaat.
Merk jij dat je omgeving het lastig vindt om je (weer) te vertrouwen?
Fotografie: Matus Laslofi
Geef een reactie