Met Aafke gaat het op en neer in de kliniek. Beetje bij beetje zien we dat haar gewicht zich in de goede zin van het woord, herstelt. Daar denkt Aafke heel anders over. Tegelijkertijd merken we aan alles dat het in haar hoofd nog lang niet goed is. Aafke is extreem angstig geworden. Met de dag lijkt het erger te worden. Het is niet alleen de angst voor het eten! Het lijkt wel of ze hartstikke bang is voor iemand.
Beetje bij beetje komen wij erachter dat er wel degelijk “iemand” is, waarvoor zij heel bang is. En die “iemand” zit in haar hoofd. Die “iemand” heeft zich vermomd als een Stem in haar hoofd, die ze niet uit kan zetten. Ze mag die Stem niet negeren. De Stem zegt de meest vreselijkste dingen tegen haar. “Zit er geen uitknop op die Stem?”, vraag ik. Maar terwijl ik die vraag stel, zegt de Stem tegen haar dat ze het niet waard is om te leven: “Je bent lelijk. Wil je dan nog veel lelijker worden? Niemand vindt je leuk.” Aafke hoort het de hele dag in het hoofd. “Het is alsof je een baby de hele dag hoort krijsen. Je kunt het niet negeren.”, zegt ze. De Stem haat haar. Het is niet duidelijk waarom de Stem haar haat. Maar het gevolg is wel dat Aafke doodsbang is voor de Stem: dag en nacht.
We proberen Aafke uit te leggen, dat de Stem maar een gedachte is, en dat zij de baas is over die Stem. Zij kan er zelf voor kiezen om er niet naar te luisteren. Aafke probeert in zich op te nemen wat wij tegen haar zeggen. Maar dan wordt de Stem heel kwaad. De Stem zegt tegen haar dat ze niet naar ons mag luisteren. De Stem zegt dat er hele nare dingen gaan gebeuren, als zij naar ons luistert. Aafke explodeert richting ons. Ze schreeuwt ons toe dat wij onze mond moeten houden. Ze raakt uitgeput, en stort zich huilend in de armen van mijn vrouw. Mijn vrouw probeert haar te troosten en te kalmeren. Het wordt ons steeds duidelijker dat we moeten dealen met de Stem in haar hoofd. Er tegen vechten wakkert het slechtste in de Stem aan. Meegaan met de Stem kunnen we niet. Aafke is ervan overtuigd dat de stem haar beschermt. Wij zijn ervan overtuigd dat de stem haar vernietigt. Ik vraag mij af, hoe wij ooit deze twee overtuigingen bij elkaar moeten brengen?
Als wij op bezoek komen, blijkt dat de Stem weer een list heeft verzonnen. De Stem heeft haar verteld dat als je goed kan eten in de kliniek, toch niet ontslagen wordt; en dat het dus geen zin heeft om te gaan eten. Aafke zegt daar tal van voorbeelden van te hebben. Hoe eenvoudig het ook voor ons is om te begrijpen dat deze waarneming niet klopt, – voor Aafke is dat haar werkelijkheid. Het is alsof de Stem haar werkelijkheid opzettelijk verkeerd ondertitelt. Welk belang heeft de Stem hierbij? En wie is die Stem?
Wij dringen bij de psychiater aan op nog meer angst reducerende medicatie. De Stem maakt Aafke ook extreem somber. Aafke zegt zelf geen doelen te hebben, om er voor te gaan. Ze is er diep van overtuigd dat het bij haar allemaal niet gaat lukken.
Ondertussen blijven de therapeuten aan haar vragen “Wat is voor jou helpend?” Maar de vraag is voor Aafke te breed, te groot en te abstract. De therapeuten overvragen haar op dit moment. De kunst is om Aafke te helpen, eenvoudige deelvraagjes te beantwoorden. Ook wij zijn moe van de vraag “Wat is voor jullie helpend?”
Volgende keer: Als de Rechter vindt dat je moet eten
Geef een reactie