Het is inmiddels bijna acht jaar geleden, maar ik weet nog als de dag van gister hoe ik in de spreekkamer van mijn huisarts zat. Ik was net achttien jaar en wilde niet meer leven. Ik had het helemaal uitgestippeld, hoe ik het aan zou pakken. De dag, het moment, hoe. Het gaf me rust, dat het bijna voorbij was. Het niet meer hoeven vechten, het niet meer hoeven overleven. Ik zei dan ook, met behoorlijk wat overtuiging, tegen de huisarts dat ik me goed voelde. Hij keek mij met doordringende ogen aan, alsof hij recht in mijn ziel keek. ‘Goed? De afgelopen maanden ging het bergafwaarts, hoe komt het dat het ineens goed met je gaat?’
Ik legde het uit, zonder te veel van mezelf prijs te geven. De meeste hulpverleners waren er immers op uit om mij tegen te werken, daar was ik van overtuigd. Toch bleef hij mij aanstaren en vragen op mij afvuren tot hij ineens zei: ‘ik wil dat je opgenomen wordt.’ Ik was stomverbaasd. Opgenomen? Dat was geen onderdeel van mijn plan. Ik probeerde het weg te lachen en vertelde nogmaals hoe goed ik me voelde, maar hij leek zeker van zijn zaak: ‘je kunt vrijwillig meewerken, of ik vraag een inbewaringstelling aan.’ Ik dacht dat ik gek werd. Is dit een grap? Waar waren de verborgen camera’s?
De huisarts bleef echter bloedserieus. Ik werd boos. ‘Ik hoef helemaal niet opgenomen te worden, het gaat prima met me.’ Hij voegde de daad bij het woord en pleegde verschillende telefoontjes. Binnen no time gebeurde er van alles. Ik moest naar de crisisdienst waar ik met verschillende mensen moest praten. Ik zag een aantal psychiaters, psychologen en verpleegkundigen en moest in de tussentijd de hele tijd wachten in een kamertje. In dat kamertje zag ik dat aan het plafond een camera hing. Ik voelde me vernederd en bekeken. Na ongeveer drie uur kwam de psychiater waar ik het eerst mee gesproken had en werd mijn grootste nachtmerrie werkelijkheid: ik werd gedwongen opgenomen.
Een gedwongen opname was naar mijn idee voor de ‘echte gekken’. De mensen met wie geen gesprek meer te voeren viel, de mensen die psychotisch en agressief waren en die je verward over straat zag zwerven. Ik hoorde daar niet tussen. De eerste dagen op de afdeling bleef ik dan ook zoveel mogelijk op mijn kamer. Alleen tijdens de verplichte eetmomenten zag ik de anderen. Gek genoeg werd er niet geschreeuwd of met spullen gegooid, zoals ik had verwacht. Eigenlijk zaten de meeste mensen er vrij normaal bij, net als ik. Natuurlijk waren er ook mensen zoals ik me ze voorstelde, maar zo was lang niet iedereen. Wel hing er een sombere stemming. Ik vroeg me af of iedereen gedwongen op de afdeling zat en durfde na een aantal dagen wat contact te maken met mensen.
Niet iedereen zat daar gedwongen, sommige mensen wisten dat het voor hun eigen veiligheid beter was om tijdelijk op een gesloten afdeling te zitten. Dat vond ik knap en ergens herkende ik me in hun situatie. Stiekem zag ik inmiddels namelijk ook in dat dit goed was voor mijn eigen veiligheid. De datum waarop ik een einde aan mijn leven zou hebben gemaakt, was immers inmiddels verstreken. Ik was er nog. Ik kon dat op dat moment niet zien als iets positiefs. Het voelde ergens alsof de hele wereld tegen me was maar tegelijkertijd was er ook een gezonde kant in mij die wist dat dit de goede keuze was.
Binnen een paar dagen hoopte ik weer naar huis te kunnen. Ik had me immers rustig gehouden en me normaal gedragen. Wellicht werkte het net als in de gevangenis: eerder vrijgelaten worden wegens goed gedrag. Toch leek het hier anders te werken. Juist mijn goede gedrag werd door de psychiater gezien als opvallend. De paar dagen werden daardoor al snel enkele weken. Door de weken heen merkte ik dat het steeds lastiger werd om de grote façade op te houden. De eerdere tactiek van doen alsof het goed gaat werkte niet meer. Ik voelde me slecht en verdrietig over de hele situatie: ik wilde dood en tegelijkertijd wilde iets in mij leven. Weg uit deze ellende, weg uit deze zieke omgeving vol met mensen die met dezelfde problemen zitten.
Ik kon niet weg. Dat was het probleem. Het maakte me boos en verdrietig tegelijk. Ik ging weer echt voelen. Wellicht was dat wat nodig was, want kort daarna werd mijn inbewaringstelling opgeheven en mocht ik inderdaad naar huis. Ik werd aangemeld voor een intensieve behandeling voor mijn problemen. Nu ik weer begon te voelen, was daar meer ruimte voor. Het kon weer binnen komen, terwijl ik eerder eigenlijk alleen maar apathisch voor me uit zat te staren en in mijn eigen wereld zat. Ik werd bijna een half jaar opgenomen in een kliniek, maar dit keer vrijwillig.
Hoe cliché ook, ik ben mijn huisarts van toen erg dankbaar. De gedwongen opname was verschrikkelijk, maar heeft mijn leven gered. Er zijn veel nare dingen gebeurd in die periode, want naast dat er veel mensen zoals ik rondliepen, waren er ook wel degelijk mensen met problematiek dat zich uitte op een manier waardoor anderen er ook last van hadden. Sommige patiënten waren agressief, erg destructief of hadden last van heftige psychoses. Als je daar als meisje van achttien tussenkomt, doet dat iets met je.
Soms denk ik daar nog aan terug of droom ik ervan. Sommige gebeurtenissen staan nu eenmaal op mijn netvlies gebrand. Tegelijkertijd probeer ik dan te denken aan wat het me heeft opgeleverd. De opname daar zorgde ervoor dat er weer ruimte in mijn hoofd kwam om naar de toekomst te kijken. Ik zag weer perspectief waardoor ik in behandeling kon en waardoor ik er nu nog ben. Hoe rot het ook was, het is het waard geweest.
Fotografie: Ashley Harrigan
Wil jij ook jouw ervaring delen op Proud2Bme? Dat kan. Stuur jouw gastblog (mag ook anoniem) dan naar redactie@proud2Bme.nl
Geef een reactie