“Alleen al de gedachte dat iemand anders mijn boterham smeert, mijn aardappels bakt, mijn drinken inschenkt is onhoudbaar. Dan weet ik niet hoeveel boter er wordt gebruikt, dan kan het teveel zijn of te weinig, dan gebeurt het niet precies zoals ik het wil, dan weet ik niet wat er gebeurt, DAN HEB IK GEEN CONTROLE!”
Een eetstoornis kan je het gevoel geven dat je controle hebt, dat je de touwtjes in handen hebt. Je eten zelf klaar maken, eten en drinken afmeten en wegen, plannen, calorieën tellen: het zijn allemaal manieren om controle te hebben over wat er naar binnen gaat.
Het probleem is alleen dat het geen echte controle is. Na verloop van tijd kun je namelijk niet anders. Je wordt een soort slaaf van je eigen controle. Het voelt onmogelijk om op een ander tijdstip te eten, om te varieëren, om iets te eten wat je niet kent of waarvan je niet weet hoeveel calorieën erin zitten. Iemand anders je eten laten klaar maken? Eten bij een vriendin? Uit eten? No way! Het moment is daar: jij hebt geen controle meer, maar je eetstoornis heeft controle over jou, over jouw leven.
“De wereld is zo overweldigend. Er gebeurt zoveel waar ik geen controle over heb. Zoveel waar ik geen grip op hebt. Ik heb het overzicht gewoon niet. Eten is het enige waar ik wel controle over heb. Het enige wat duidelijk is: ik weet hoe laat, waar, wat en hoeveel ik eet. Dat heb ik in de hand. Denk ik…?”
Samen met andere mensen eten is een echte sociale aangelegenheid. We eten samen, want dat is gezellig. Tijdens het eten praat je met elkaar over je dag, je week, je leven. Je geniet samen van een lekkere maaltijd, van de leuke sfeer en elkaars aanwezigheid. Maar als je aan tafel zit met je eetstoornis is dat wel even anders. Als iemand anders heeft gekookt, zit je alleen maar te denken aan hoeveel olie die persoon heeft gebruikt, in plaats van te luisteren naar hoe zijn dag is geweest. Of als je uit eten bent, probeer je wanhopig te bedenken hoeveel calorieën er in hemelsnaam in dat kunstzinnige deegrolletje zitten, in plaats van te proeven hoe dat deegrolletje smaakt.
Bij iemand anders eten of uit eten gaan was voor mij echt ‘out of the question‘ tijdens mijn eetstoornis. Ik het idee van controleverlies zo eng, dat ik dat belangrijke, sociale aspect van mijn leven over boord gooide. Als vriendinnen samen uit eten gingen, zat ik thuis. Als ik werd uitgenodigd voor een etentje, zei ik af. Als mijn ouders eters op visite kregen, at ik alleen. Allemaal ‘ter ere’ van mijn eetstoornis: de prijs die ik betaalde voor mijn schijncontrole was eenzaamheid.
Tot dat ik het zat was. Ik was het zat om mijn leven te laten bepalen door die eetgestoorde toestanden. Ik was het zat om niet mee te kunnen doen. Om niet mee te kunnen genieten. Om niet ‘los te kunnen laten’. Ik wilde dat iemand anders voor mij zou kokkerellen en dat ik alleen maar achterover hoefde te zitten. Dat ik niet na hoefde te denken over grammen, calorieën, ingrediënten en gevolgen. Dat ik kon meepraten aan tafel, in plaats van opgesloten zat in mijn eetgestoorde wereldje.
Zoals bij elke moeilijke verandering, werd het lijden groter dan de angst. Ik was doodsbang, maar ik wilde dit geisoleerde leven niet voor mezelf. Ik wilde meer. Dus ik ging oefenen. Eerst alleen hele ‘veilige’ restaurants. Dat betekende voor mij veganistische eethuisjes, waar het menu van de dag het meest leek op mijn eigen ‘dieet’. Daarna ook vegetarische restaurantjes, maar dan had ik wel bij elke bestelling een hele rij met ‘voorwaarden’ die de serveerster allemaal braaf noteerde. Later durfde ik ook bij restaurants te eten waar vlees werd geserveerd. Ik zocht van te voren op internet of door te bellen op wat voor vegetarische gerechten ze op het menu hadden staan.
Ik ging naar deze ‘veilige restaurants’ met ‘veilige mensen’: mensen waarvan ik wist dat ze mij begrepen en accepteerden mét en zonder eetstoornis. Voor mij waren dit een goede vriendin die ook een eetstoornis had, mijn zus en mijn moeder. Later durfde ik ook met andere vriendinnen uit eten.
Ook het ‘eten bij andere mensen’ heb ik in stapjes geoefend. Eerst bij die vriendin: zij bereep mijn angsten, omdat ze zelf ervaring had met een eetstoornis. Als ik met mensen at die wel wisten van mijn eetstoornis, maar van wie ik wist dat ze er eigenlijk geen bal van begrepen, kon ik mij zó opgelaten voelen, dat ik niet meer durfde te eten. “Wat zouden ze wel niet denken?” ging er dan door mij heen.
Bij die vriendin had ik daar geen last van. Ze vond niks ‘gek’ of ‘vreemd’ en stelde geen ‘moeilijke vragen’. Dat zorgde voor een ontspannen sfeer. Ook bij mijn zus durfde ik de controle een beetje uit handen te geven en uiteindelijk durfde ik ook mijn ouders mijn maaltijden te laten klaarmaken.
In het begin was het vooral ‘een uitdaging’ en ‘spannend’: ik kon er nog niet echt van genieten. Het was meer ‘de wens om er op een dag weer te van kunnen genieten‘ die ervoor zorgde dat ik deze uitdagingen aan ging. Maar nu vind ik het weer zo héérlijk als er voor mij wordt gekookt!
Als ik naar een restaurant ga met vrienden, kan ik genieten van gesprekken en gerechten, zónder na te denken hoeveel vet er in mijn groentekroket zit. En als mijn geliefde voor mij kookt, vind ik het fijn dat ik de kookspatel uit handen kan geven, achterover kan gaan zitten en kan vertellen over mijn dag.
Geef een reactie