We waren twee handen op één buik, mijn groepsgenootje en ik. We ontmoetten elkaar tijdens mijn eerste crisisopname. Zij was daar al eens eerder geweest en ik kwam binnen als een hoopje ellende. Zij was uiteraard ook niet in haar beste staat, maar nam me wel mee op sleeptouw. Ze voelde als een oudere zus en we konden goed met elkaar praten. Ze was net als ik erg rustig en vaak hadden we aan twee woorden genoeg. Soms hoefden we elkaar alleen maar aan te kijken en dan wisten we al wat we bedoelden.
Toen ik met ontslag ging, besloten we contact te houden. Kort daarna werd ik opnieuw opgenomen en gek genoeg zij ook. Het was toeval maar stiekem vonden we het allebei helemaal niet erg. We hadden het zwaar maar samen hadden we het ook gezellig. Ze moedigde me aan om die zware behandeling te gaan volgen waar ik zo tegenop zag en kort daarna kreeg zij hetzelfde advies. Het idee dat we dit samen gingen doen, maakte de drempel net wat minder hoog.
Ze vertelde me over haar trauma, waar ze nog nooit met iemand over gesproken had. Ik bracht boterhammen op haar kamer als ze niet wilde komen lunchen, ook al mocht dat eigenlijk niet. Zij verzorgde mijn wonden waarmee ik niet naar de verpleging durfde. We namen afscheid van de kliniek op dezelfde dag, wat heel bijzonder was. We zouden contact houden. Inmiddels, vijf jaar later, spreek ik haar nooit meer. Wat is er veranderd?
In therapie leer je in korte tijd veel mensen kennen. Vaak klikt het omdat je redelijk wat overeenkomsten hebt. Je zit immers in hetzelfde schuitje: de problemen komen overeen, je volgt dezelfde therapie en je zit allemaal niet zo goed in je vel. Ik heb met mensen in therapie gezeten bij wie het op dat moment, in de kliniek, echt goed klikte en ik dacht dat daar een serieuze vriendschap uit voort kon bloeien. Toen we echter buiten de kliniek afspraken, bleek dat we weinig gemeen hadden en het vooral heel ongemakkelijk was. Het bleef dan bij een keer koffie drinken en verder zat er niets in. Het enige gemeenschappelijke was dat we elkaar vijf dagen per week zagen in de kliniek. Ook sprak ik weleens af met iemand en klikte het in principe wel, zolang het met ons allebei slecht bleef gaan. Dan hadden we dingen te bespreken over therapie en problemen. Zodra het echter beter ging, verdween ook de gespreksstof.
Ik kon de ander namelijk niet meer bijpraten over hoeveel ik had gedronken, hoe vaak ik had overgegeven en welke gekke fratsen ik uit had gehaald met medicijnen. Er viel niet veel interessants te vertellen over therapie omdat ik netjes naar mijn afspraken ging en ik daar hard aan het werk was. Met die ander afspreken werkte soms zelfs tegen. Met die ander ging het dan niet goed en om dat telkens aan te moeten horen was moeilijk en demotiverend. Ik deed mijn best om verder te komen in mijn leven en de ander rommelde maar wat aan en werd om de haverklap opgenomen. Dat deed ze niet expres, maar het contact hielp mij niet om te herstellen. Het zorgde er bij mij namelijk voor dat ik mezelf minder goed serieus kon nemen omdat ik geen gekke dingen meer deed. Ik ging aan mezelf twijfelen en vroeg mezelf af of mijn problemen wel echt waren.
Natuurlijk is het niet alleen maar negatief. Je kunt daadwerkelijk vriendschappen opbouwen in therapie. Terugkijkend op mijn tijd in de kliniek heb ik naast die moeizame contacten die inmiddels verwaterd zijn, ook wat mooie contacten opgebouwd. Toen ik me liet opnemen in de kliniek deed ik dit al met veel tegenzin, laat staan met de intentie om daar een band met iemand op te bouwen. Toch kun je niet maanden in een kliniek zitten zonder contact met iemand te maken of je te hechten aan een ander. Dat gaat bijna vanzelf en achteraf gezien ben ik daar ontzettend dankbaar voor.
Eén van die goede vriendinnen zat al een tijdje in de kliniek toen ik daar kwam. Ik weet nog goed hoe moeilijk ik het vond dat zij met ontslag ging. Toen ik in de kliniek kwam, was ze ontzettend lief voor me. De dag na haar ontslag besloten we af te spreken en het klikte. Na die tijd hebben we altijd contact gehouden en nog steeds zien we elkaar heel vaak. Het gaat met ons allebei goed, maar ook in slechte tijden zijn we er voor elkaar. Toen het een aantal jaar geleden wat moeizamer bij mij ging, kon ik bijvoorbeeld vaak bij haar blijven slapen. Het is een waardevolle, maar vooral ook gezonde vriendschap en daar gaat het denk ik om als je mensen leert kennen tijdens een behandeling.
Het is immers prima om contact te houden met mensen die je in therapie leert kennen, als dit maar is op een manier die jou ook iets oplevert. Vriendschappen in therapie kunnen er in sommige gevallen namelijk voor zorgen dat je in je problemen blijft hangen of op een negatieve manier met problemen bezig blijft doordat je vriend of vriendin hier nog erg veel last van heeft. Dit kan je herstel erg in de weg zitten, zeker als je veel van dit soort vriendschappen hebt. Daarom is het van belang om kritisch naar dit soort contacten te kijken. Leveren ze je echt iets op? Zijn het echte vriendschappen, hebben jullie echt veel gemeen, of is hetgeen jullie gemeen hebben voor jullie problematiek en in hoeverre is dat een goede basis voor een vriendschap?
Soms is het lastig om te concluderen dat er eigenlijk weinig overeenkomsten zijn, behalve problemen, maar aan de andere kant is dat besef ook goed. Hierdoor kun je je namelijk meer gaan richten op gezonde vriendschappen die je eigen welzijn uiteindelijk ook ten goede komen. Toen ik nog intensieve therapie volgde had ik voornamelijk contact met mensen die problemen hadden en ik merkte dat dit veel negatieve invloed op mij had. Als het niet goed met een ander ging omdat diegene weer was opgenomen of een zelfmoordpoging had gedaan, dan ging het ook niet goed met mij. Tegenwoordig zijn deze mensen bijna niet meer in mijn leven, op de mensen die echt belangrijk voor mij zijn na. Ik heb fijne vriendschappen, uit therapie maar ook ‘gewone’ vriendschappen. Vooral de balans hierin is erg belangrijk.
Geef een reactie