Vroeger, heel vroeger, toen ik klein was, was ik een dromer. Een realist maar vol ideeën en dromen over luchtkastelen. Als klein meisje wilde ik een vliegtuig bouwen om daarmee over de zee te vliegen, net als Pipi Langkous deed. Ik wilde naar Brazilië, naar de familie van mijn moeder, samen met mijn beste vriendin. We pakten een oude pallet en maakten daar een fiets achterop, we spijkerden horloges op de pallet voor de tijd en schilderden hem. Ik droomde dat ik ooit kon vliegen naar Brazilië.
Met het ouder worden nam het realisme meer de overhand. Dromen mag, maar ze komen niet uit. Ze zijn te groot, te onrealistisch, onmogelijk. Bezig zijn met de toekomst bestond uit een opleiding en bijbaantjes. Geen tijd meer voor dingen die toch niet uitkomen; vliegtuigen naar Brazilië, meedoen aan de olympische spelen en boomhutten hoog in de boom waar je in kunt slapen. Nee. Mijn brugklas halen, vriendinnen behouden, geen ruzie krijgen en het iedereen naar de zin maken waren realistischere doelen.
Toen ik mijn eetstoornis ontwikkelde was er geen plek meer voor dromen maar alle ‘vrije tijd’ om te denken ging zitten in het nadenken over eten, compenseren en perfectioneren. Ik wilde het liefste geen vrij moment, want bij vrije momenten ging ik piekeren, denken en was ik bovendien niet nuttig bezig. De eetstoornis zorgde ook voor afvlakking van mijn gevoel. Ik kon wel dingen bedenken maar ik voelde er niks bij, het deed mij niet zo veel meer als dat het mij vroeger deed en ik kon er niet meer in ‘verdrinken’. Bovendien jaagde veel plannen over de toekomst mij angst aan. Zou dat wel mogelijk zijn? Zou ik er wel goed genoeg voor zijn om bijvoorbeeld te gaan reizen of mijn een studie te gaan doen?
Tijdens mijn herstel was er ook weinig tijd voor dromen. Ik was perfectionistisch in mijn herstel en ik was inmiddels veranderd van een dromer in een rationalist. Ik dacht na, ik woog af en de luchtkastelen kwamen nog niet zo van de grond. En als ik iets bedacht had, was het helemaal doordacht of verwierp ik het gelijk omdat het niet mogelijk was.
Met dat ik meer herstelde kwamen de luchtkastelen terug, kwam de dromer in mij weer omhoog. Ik bedacht dingen om te doen, die ík wilde doen. En dat wordt alsmaar meer. Ze komen 9 van de 10 keer niet uit, maar dat maakt niet uit want ik heb plezier in het bedenken ervan. De voorpret om weg te gaan, om iets te ondernemen. Onbewust is dit terug gekomen, zonder dat ik het wist kwam het weer om te hoek kijken en ik geniet ervan.
In de zomer heb ik het meer als in de winter dat ik droom, dat ik weer kan dromen. En de laatste tijd ben ik mij steeds meer bewust van hoe fijn het is om te dromen. Iedere dag moet ik een uur in de trein zitten. Vroeger moest ik wat meenemen om te doen, studie of een boek. Nu kan ik, zonder muziek in, gewoon een uur lang naar buiten kijken, nadenken, fantaseren, dromen. Geen gedachten over eten of controle komen er nog in mij op. Alleen dromen over afgelopen weekend, over de vakantie, over de toekomst. Ik zie uit naar de toekomst en ik kan weer dromen. Ik raad het iedereen aan.
Dromen is een extra motivatie tot herstel. Je kan het helaas niet afdwingen of oproepen. Dromen komen en dromen gaan, zonder dat je daar enige controle over kan uitoefenen. Lange tijd ben ik onzeker geweest over herstel, wanneer ben je nu helemaal hersteld? Wanneer is goed ook goed genoeg? Hoe is dat de definiëren? Vragen waar ik mij vaak mee bezig heb gehouden. Ik denk dat dromen voor mij een van de tekenen van hersteld zijn is. En dat wilt niet zeggen dat als je niet droomt, je niet hersteld bent, maar ik denk wel dat als je droomt, dit veel zegt over hoeveel controle je los kan laten. Natuurlijk moet dromen ook bij je passen. Sommige mensen zijn nou eenmaal geen dromers, andere wel.
Waar droom jij over?
Geef een reactie