Zuchtend en terneergeslagen stap ik de weegschaal af. Weer niks eraf. Ik heb zo mijn best gedaan de afgelopen week, wat gaat er toch mis? Zachtjes schuif ik de weegschaal weer terug onder mijn bed. Het is vroeg op de ochtend, niemand mag het horen. Met een zwaar gevoel kruip ik weer mijn bed in. De stem van de eetstoornis schreeuwend in mijn hoofd.
“Zie je wel, je bent nog steeds dik. Misschien moet je meer gaan sporten? Die billen eraf rennen. Niet dat slappe gewandel wat je gister deed, nee; écht je best doen.”
Hoe langer ik in bed lig, hoe beter het idee lijkt. Ik hoef pas over twee uur op school te zijn.. Ik pak mijn hardloop outfit uit de kast en trek mijn sportschoenen aan. Het is nog donker buiten als ik de achterdeur achter me dichttrek. De frisse wind geeft me kippenvel, maar ik probeer de kou te negeren. Als ik begin te rennen, krijg ik het vast vanzelf warm genoeg.
Ik ren door de lege straten, de auto’s staan nog voor de deur geparkeerd, klaar voor een nieuwe werkdag. Sommige lichten beginnen voorzichtig te branden maar het grootste deel van het dorp slaapt nog. Heel even bekruipt mij het gemis van mijn warme bed, hoe ik nog had kunnen slapen. Snel druk ik deze gedachte weg, rennen moet ik.
Ik ren over de dijk. Langs de kibbelende zwanen en het golvende rivierwater. Maar ik zie het niet. Mijn ogen zijn gefocust op mijn telefoon. Ik moet sneller zijn dan de afgelopen keer. Ik moet verder, harder, hoger. Ik neem geen genoegen met minder. Misschien ik wel, maar mijn eetstoornis niet. Mijn eetstoornis zwaait met de zweep en kent geen genade. Rennen alsof ik achterna gezeten word. Met mijn eetstoornis op de hielen.
“Is dat alles wat je hebt? Kan je niet sneller?”
Dat schreeuwt mijn eetstoornis. Hoe langer ik ren, hoe ongeduldiger de stem wordt. De eerste auto’s rijden voorbij. Ik moet net zo snel zijn, harder rennen, nog harder rennen. Het lukt me niet. Mijn eetstoornis is woest en blijft schreeuwen. Ik wil alleen maar huilen, maar ophouden met rennen mag ik niet.
Buiten adem loop ik de tuin weer in. Mijn hoofd voelt zwaar en ik ben duizelig. Voorzichtig open ik de achterdeur en sluip weer naar boven. Ik gooi mijn bezwete kleding op de grond en laat mijzelf op bed vallen. Ik heb gerend, ik heb het gedaan. Dit is wat dunne mensen doen, ik ben nu zo’n mens. Ik voel een vleugje trots, maar dit maakt als snel weer ruimte voor de welbekende stem. “
Dacht je dat je klaar was? Dit is nog niks, je bent pas net begonnen!”
Mijn lichaam laat zich weer commanderen en de yogamat wordt uitgerold. Niet door mij, maar wel door mijn lichaam. Ik ben er niet meer bij. Alles gaat vanzelf. Ik ben te moe om tegen de stem in te gaan en ergens ben ik ook heel boos. Ik heb me suf gerend en het is niet goed. Het is niet genoeg, het is nooit genoeg.
Enige tijd later spoel ik de tekenen van mijn bewegingsdrang af onder de douche. De zweetdruppels die op mijn voorhoofd prikten verdwijnen in het putje, evenals mijn tranen. Ik ben moe, maar de dag moet nog beginnen. Ik ben op, maar ik krijg geen pauze.
Met tegenzin zoekt mijn hand weer naar de weegschaal. “Ik moet het weten”, hoor ik in mijn hoofd. Waar deze stem vandaan komt weet ik niet meer, ik weet niet meer naar wie ik luister. Ik gehoorzaam maar, dat lijkt me het beste. De getallen vormen zich tot een gewicht, mijn gewicht. Een gewicht wat nog steeds veel te hoog en te veel is en niet bij mij past. De tranen wellen op en zijn nog warm als ze over mijn wangen lopen. “Je bent nog steeds dik”, hoor ik weer. Ik wil haar slaan, voor alles waar ze me doorheen laat gaan. Maar ik weet niet hoe. Ik weet niet hoe ik haar pijn moet doen. Ik ken maar één manier, dat is mijzelf pijn doen. In de hoop dat ik haar per ongeluk zal treffen. Maar dat gebeurt niet, ze is te goed verstopt.
Ze vindt me dik. En nu ik ook. Ik kan niet meer naar mijzelf kijken zonder de walging en de groeiende zelfhaat. Elke dag word ik dikker en ik kan er niks aan doen. Ik kan het niet stoppen. Een proces waar ik geen invloed op heb. Het sporten is niet genoeg, het eten moet nog minder. Het helpt niet. Ik blijf groeien, terwijl ik eigenlijk steeds kleiner word. Mijn wereld wordt steeds smaller, maar ik zie het niet.
Hoe meer ik toegaf aan de drang en die hardnekkige stem van mijn eetstoornis, hoe kleiner mijn wereld werd. Alles draaide om mij en mijn lichaam. Mijn leven stond in dienst van de eetstoornis en elke dag werd ik minder sterk om er tegenin te gaan. Ik zat vast in mijn eigen wereld; een wereld die gevaarlijk was, maar zo vertrouwd voelde. Ik wilde hier ook helemaal niet weg, ook al voelde ik hoe fout het was.
De dagen op school, het eten.. het gaat steeds moeizamer en het begint op te vallen. Terwijl een klasgenootje naast mij een roze koek oppeuzelt, kan ik alleen maar denken aan de strijd die ik moet voeren als ik weer thuis ben. Mijn eetstoornis heeft nachtdienst, ik voel het aan alles. In mijn ooghoek kijk ik naar de roze koek, die steeds kleiner wordt. Ik kan mijn ogen niet meer openhouden. Die nacht droom ik over roze koeken, in alle vormen en maten. Ik eet ze allemaal op, ik heb geen rem meer. In mijn droom heb ik geen last meer van mijn eetstoornis en ik voel me voor het eerst in tijden weer een beetje vrij. Zodra ik wakker word is de eetstoornis al present. Ik moet weer rennen, voordat de roze koeken er niet meer afgaan.
Dit besef deed me inzien dat de stem die ik zo vertrouwde het niet bij het rechte eind had. Ik kwam niet aan van een eetdroom, ik wilde wél die roze koek eten, ook al riep alles in mij van niet. Ik wilde niet meer in slaap vallen op school. Ik kon dit niet meer. Ik moest gaan vechten, tegen een deel van mij, of iets wat een deel van mij was geworden. Ik wilde mij weer net zo vrij voelen als wanneer ik droomde, zoals ik vroeger was.
Ik ben sterker dan de eetstoornis, dat weet ik nu. Ik heb gevochten en gewonnen. Het gevecht is gestreden en er is maar één winnaar. Een winnaar die weer roze koeken mag eten. Ik hoef niet meer te rennen. Ik hoef niet meer te vluchten.
Lukt het jou om naar je eigen stem te luisteren?
Geef een reactie