De psychologe zag dus de ernst van de situatie wel degelijk in (lees mijn vorige blog over de psycholoog), en had direct contact opgenomen met de kinderarts. Aafke fietste niet meer en lag bijna alleen maar rillend op de bank, met haar thermo-ondergoed aan en een warme deken over zich heen getrokken. Als ouders probeerden wij met man en macht de regie van het eten over te nemen, maar eerlijk gezegd hadden we geen idee hoe we dat moesten doen. Met de dag werd de situatie kritieker. Uiteindelijk at en dronk Aafke af en toe iets.
Twee keer per week konden we bij de psycholoog langs. De reis er naar toe in de auto werd voor Aafke en ons steeds meer een wereldreis. De psychologe was erg aardig, maar ook heel chaotisch. Als ouders hadden we niet het gevoel dat zij onze chaos en die van Aafke kon verminderen. Elke keer als we buiten stonden leek Aafke weer een beetje meer afgevallen te zijn, en vulde mijn hoofd zich met onbeantwoorde vragen. Het waren er inmiddels al zoveel, dat ik ze niet eens allemaal meer kon onthouden. Ook het bezoek naar de kinderarts werd opgevoerd. Ineens waren we elke dag met Aafke op pad.
Onze vrije tijd was in één groot zwart gat verdwenen. Voorlopig zou die ook niet meer terugkomen. Ondertussen werden familie en vrienden steeds ongeruster en kregen we steeds vaker goed bedoelde adviezen. Eigenlijk vroeg iedereen zich af waarom Aafke niet opgenomen werd in het ziekenhuis. Het gekke was dat wij ons die vraag nog helemaal niet gesteld hadden. We waren in een soort achtbaan terecht gekomen, die maar niet bij het eindstation wilde stoppen. Daarom hadden we ook geen tijd om met een afstand te kijken naar wat ons overkwam. In plaats van de regie over te nemen, raakten wij in ons achtbaankarretje de regie steeds meer en meer kwijt.
“Ze gaat erg achteruit” zei de kinderarts, “we gaan over op ‘ziekenhuisje thuis’!” Ik had nog nooit van “ziekenhuisje thuis” gehoord. Het kwam mij over als iets wat thuis hoorde in Lego- of Barbieland. We kregen een brief mee, waarin we konden lezen wat het inhield. We moesten Aafke thuis verzorgen, zoals ze in het ziekenhuis ook verzorgd zou worden. Maar hoe zou ze dan in het ziekenhuis verzorgd worden? We hadden geen idee. Ze was immers nog nooit opgenomen. In ieder geval mocht Aafke bijna niets meer, en hadden we 24/7 toegang tot de kinderarts. We hoefden onze naam maar te noemen aan de telefoon en we werden zonder pardon doorverbonden met de dienstdoende kinderarts. Zo belangrijk waren we ineens geworden. Zelfs de portiers van het ziekenhuis wisten ervan.
In eerste instantie was ik verheugd met zoveel aandacht en zorg. Maar toen ik ‘s avonds mijn familie belde, zeiden ze bijna allemaal onafhankelijk van elkaar: “Hoezo ziekenhuisje thuis? Aafke is doodziek; ze moet zo snel mogelijk opgenomen worden.” Hoe langer ik er over nadacht, hoe vreemder ik de constructie ook vond. Pas veel later kreeg ik de gedachte dat “ziekenhuisje thuis” misschien niet veel meer is dan een verkapte bezuinigingsmaatregel.
In ons ziekenhuisje thuis, hield Aafke zich niet aan haar voedingslijst, dronk ze steeds minder, viel ze steeds vaker op de meest vreemd momenten in slaap, en daalde haar hartslag met de dag. Langzaam gleed ze in ons ziekenhuisje weg, en was ze niet meer in staat om onze uitgereikte hand zelf nog te kunnen pakken. Kennelijk hadden wij niet de juiste competenties om thuis een ziekenhuis te runnen.
Door: Simon
Simon is de vader van Aafke en schrijft over zijn ervaringen met de eetstoornis anorexia. Simon en Aafke zijn gefingeerde namen.
Volgende keer: De ambulance is onderweg
Geef een reactie