Ik ga moe maar voldaan naar huis. Vandaag heb ik samen met mijn collega’s 8 gezinnen over de vloer gehad waarvan de dochter een eetstoornis heeft. Vaders, moeders, broers en zussen waren er en een incidenteel vriendje. Er is gelachen, er is gehuild en er was een redelijke ontspannen sfeer tijdens de maaltijd.
Broers en zussen spelen een belangrijke rol wanneer iemand vecht tegen een eetstoornis. Dat werd me vandaag eens temeer duidelijk. Doordat ze een andere band hebben dan ouders, meer gelijkwaardig, zie je dat ze op één of andere manier er ook anders instaan. Ze zien heel veel, merken heel veel en voelen heel veel. Er is veel begrip voor hun zus die zo aan het worstelen is, maar echt begrijpen doen ze het niet.
Er is ook een worsteling in hun hoofd aan de gang. Aan de ene kant balen ze dat heel veel dingen niet meer zo spontaan gaan als vroeger, bijvoorbeeld even naar de Mac en aan de andere kant weten ze dat hun zus er ook niets aan kan doen dat dit haar overkomen is. Ik hoor wel veel frustratie dat ze er zoveel strubbelingen zijn. ###
Ze missen het “gewone” aan tafel, de vanzelfsprekendheid dat dingen gaan zoals ze altijd gingen.
Missen blijkt een kernwoord te zijn in allerlei opzichten. Een opsomming: ze missen dat er zomaar pizza gegeten kan worden, ze missen de vrolijkheid en luchtigheid tijdens de maaltijd, ze missen aandacht van hun ouders, ze missen hun zus.
Dat laatste blijkt 100% wederzijds te zijn. De meiden die in behandeling zijn, missen hun broer of zus ook. Allerlei strategieën blijken ingezet te zijn om maar te voorkomen dat de band nog meer verloren gaat. De één praat alleen nog maar over koetjes en kalfjes met zijn of haar zus, terwijl vóór de eetstoornis alles gedeeld werd, de ander vlucht naar vrienden of kamer wanneer er weer hommeles is, de derde neemt de rol van derde ouder op zich en bemoeit zich met het eten.
Dan verwoord één van de meiden het voor iedereen: we hebben jullie nodig als broer, als zus. Wanneer je vermijdt met ons te praten over wat jou dwars zit, dan heb ik het idee dat ik niet belangrijk voor je ben. Wanneer je van me wegloopt, dan voel ik me in de steek gelaten, wanneer je je bemoeit met m’n eten, wordt mijn eetstoornis boos. Ik heb je nodig om juist de leuke dingen te doen. Dus, dat je me wel meeneemt naar de film. Ik wil weer eens de stad in met je, ik wil horen over jou en je vriendje. Als ik het moeilijk heb, leid me dan af, maar bovenal: blijf in gesprek met me.
“Dat is mooi”, zegt een zus, “maar ik durf je niet mee te vragen naar de stad, want als ik om drie uur La Place wil induiken of naar de Febo wil, dan is het over met de gezelligheid”. We brainstormen hierover, wat er dan gebeurt. Het blijkt dat niemand zulke dingen voorbereid. Er wordt niet over gesproken hoe het dan moet met een tussendoortje.
Geen plannen gemaakt, het wordt vermeden. En omdat het vermeden wordt over hoe het moet met een eetmoment, wordt ook maar vermeden om uit te nodigen de stad in te gaan of naar de film te gaan.
Een broer zegt nog wijs, dat geldt bij ons ook voor bewegen. Ik vraag haar niet mee naar de film omdat ik denk dat ze dat niet volhoudt omdat ze moet bewegen. Zijn zus zegt dat ze niet vraagt of ze meekan omdat ze bang is dat ze bewegingsdrang krijgt. Ze vinden een tussenoplossing: in de pauze niet in de foyer hangen, maar samen even een rondje lopen.
En alsof de duvel ermee speelt, hoor ik op de terugweg een liedje dat dezelfde boodschap heeft die op de hele dag centraal stond. Don’t give up the fight…. I’m so proud to be your father, i’m so proud to be your mother, I’m so proud to be your brother.
Geef een reactie